Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor uitdagend (Nederlands) in het Zweeds
uitdagend:
-
uitdagend (provocerend)
förargligt; förarglig; retligt; eggande-
förargligt bijvoeglijk naamwoord
-
förarglig bijvoeglijk naamwoord
-
retligt bijvoeglijk naamwoord
-
eggande bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor uitdagend:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
eggande | provocerend; uitdagend | |
förarglig | provocerend; uitdagend | ergerlijk; hinderlijk; irritant; lastig; onaangenaam; storend; vervelend |
förargligt | provocerend; uitdagend | ergerlijk; hinderlijk; irritant; lastig; onaangenaam; storend; vervelend |
retligt | provocerend; uitdagend | gemelijk; knorrig; kregelig; kribbig; nurks; stuurs; wrevelig |
uitdagend vorm van uitdagen:
Conjugations for uitdagen:
o.t.t.
- daag uit
- daagt uit
- daagt uit
- dagen uit
- dagen uit
- dagen uit
o.v.t.
- daagde uit
- daagde uit
- daagde uit
- daagden uit
- daagden uit
- daagden uit
v.t.t.
- heb uitgedaagd
- hebt uitgedaagd
- heeft uitgedaagd
- hebben uitgedaagd
- hebben uitgedaagd
- hebben uitgedaagd
v.v.t.
- had uitgedaagd
- had uitgedaagd
- had uitgedaagd
- hadden uitgedaagd
- hadden uitgedaagd
- hadden uitgedaagd
o.t.t.t.
- zal uitdagen
- zult uitdagen
- zal uitdagen
- zullen uitdagen
- zullen uitdagen
- zullen uitdagen
o.v.t.t.
- zou uitdagen
- zou uitdagen
- zou uitdagen
- zouden uitdagen
- zouden uitdagen
- zouden uitdagen
en verder
- ben uitgedaagd
- bent uitgedaagd
- is uitgedaagd
- zijn uitgedaagd
- zijn uitgedaagd
- zijn uitgedaagd
diversen
- daag uit!
- daagt uit!
- uitgedaagd
- uitdagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor uitdagen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
hetsa | aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken | aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen |
provocera | aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken | ontlokken |
reta | aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken | ergeren; irriteren; kietelen; kittelen; ontlokken; op de zenuwen werken; sjaggeren; vervelen |
tjata | jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken | aandringen; betuttelen; doordrammen; doordrukken; drammen; etteren; griepen; klieren; zeiken; zeuren |
uppröra | aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken | agiteren; in beroering brengen; oppoken; opstoken |
Computer vertaling door derden: