Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. uitbenen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitbenen (Nederlands) in het Zweeds

uitbenen:

uitbenen werkwoord (been uit, beent uit, beende uit, beenden uit, uitgebeend)

  1. uitbenen (villen; stropen; afhalen; afstropen)
    be; skinna
    • be werkwoord (ber, bad, bett)
    • skinna werkwoord (skinnar, skinnade, skinnat)

Conjugations for uitbenen:

o.t.t.
  1. been uit
  2. beent uit
  3. beent uit
  4. benen uit
  5. benen uit
  6. benen uit
o.v.t.
  1. beende uit
  2. beende uit
  3. beende uit
  4. beenden uit
  5. beenden uit
  6. beenden uit
v.t.t.
  1. heb uitgebeend
  2. hebt uitgebeend
  3. heeft uitgebeend
  4. hebben uitgebeend
  5. hebben uitgebeend
  6. hebben uitgebeend
v.v.t.
  1. had uitgebeend
  2. had uitgebeend
  3. had uitgebeend
  4. hadden uitgebeend
  5. hadden uitgebeend
  6. hadden uitgebeend
o.t.t.t.
  1. zal uitbenen
  2. zult uitbenen
  3. zal uitbenen
  4. zullen uitbenen
  5. zullen uitbenen
  6. zullen uitbenen
o.v.t.t.
  1. zou uitbenen
  2. zou uitbenen
  3. zou uitbenen
  4. zouden uitbenen
  5. zouden uitbenen
  6. zouden uitbenen
en verder
  1. ben uitgebeend
  2. bent uitgebeend
  3. is uitgebeend
  4. zijn uitgebeend
  5. zijn uitgebeend
  6. zijn uitgebeend
diversen
  1. been uit!
  2. beent uit!
  3. uitgebeend
  4. uitbenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitbenen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
be afhalen; afstropen; stropen; uitbenen; villen bidden; in gebed zijn; smeken; soebatten; verzoeken; vragen
skinna afhalen; afstropen; stropen; uitbenen; villen

Wiktionary: uitbenen


Cross Translation:
FromToVia
uitbenen urbening désossage — Action de désosser.