Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. uit elkaar halen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uit elkaar halen (Nederlands) in het Zweeds

uit elkaar halen:

uit elkaar halen werkwoord (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)

  1. uit elkaar halen (demonteren; ontmantelen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; onttakelen)
    demontera; plocka isär; montera ner; ta isär
    • demontera werkwoord (demonterar, demonterade, demonterat)
    • plocka isär werkwoord (plockar isär, plockade isär, plockat isär)
    • montera ner werkwoord (monterar ner, monterade ner, monterat ner)
    • ta isär werkwoord (tar isär, tog isär, tagit isär)
  2. uit elkaar halen (uitsplitsen; splitsen; scheiden; uiteengaan; loskoppelen)
    klyva; dela; klyfta; skilja åt
    • klyva werkwoord (klyvar, klyvade, klyvat)
    • dela werkwoord (delar, delade, delat)
    • klyfta werkwoord (klyftar, klyftade, klyftat)
    • skilja åt werkwoord (skiljer åt, skiljde åt, skiljt åt)
  3. uit elkaar halen (slopen; afbreken; omverhalen; breken; neerhalen)
    förstöra; göra sönder
    • förstöra werkwoord (förstör, förstörde, förstört)
    • göra sönder werkwoord (gör sönder, gjorde sönder, gjort sönder)
  4. uit elkaar halen (uit de war halen; ontrafelen; ontwarren)
    reda ut; lösgöra
    • reda ut werkwoord (reder ut, redde ut, rett ut)
    • lösgöra werkwoord (lösgör, lösgörde, lösgjort)
  5. uit elkaar halen (splitsen; scheiden; uiteenhalen)
    separera; sära
    • separera werkwoord (separerar, separerade, separerat)
    • sära werkwoord (särar, särade, särat)

Conjugations for uit elkaar halen:

o.t.t.
  1. haal uit elkaar
  2. haalt uit elkaar
  3. haalt uit elkaar
  4. halen uit elkaar
  5. halen uit elkaar
  6. halen uit elkaar
o.v.t.
  1. haalde uit elkaar
  2. haalde uit elkaar
  3. haalde uit elkaar
  4. haalden uit elkaar
  5. haalden uit elkaar
  6. haalden uit elkaar
v.t.t.
  1. heb uit elkaar gehaald
  2. hebt uit elkaar gehaald
  3. heeft uit elkaar gehaald
  4. hebben uit elkaar gehaald
  5. hebben uit elkaar gehaald
  6. hebben uit elkaar gehaald
v.v.t.
  1. had uit elkaar gehaald
  2. had uit elkaar gehaald
  3. had uit elkaar gehaald
  4. hadden uit elkaar gehaald
  5. hadden uit elkaar gehaald
  6. hadden uit elkaar gehaald
o.t.t.t.
  1. zal uit elkaar halen
  2. zult uit elkaar halen
  3. zal uit elkaar halen
  4. zullen uit elkaar halen
  5. zullen uit elkaar halen
  6. zullen uit elkaar halen
o.v.t.t.
  1. zou uit elkaar halen
  2. zou uit elkaar halen
  3. zou uit elkaar halen
  4. zouden uit elkaar halen
  5. zouden uit elkaar halen
  6. zouden uit elkaar halen
en verder
  1. ben uit elkaar gehaald
  2. bent uit elkaar gehaald
  3. is uit elkaar gehaald
  4. zijn uit elkaar gehaald
  5. zijn uit elkaar gehaald
  6. zijn uit elkaar gehaald
diversen
  1. haal uit elkaar!
  2. haalt uit elkaar!
  3. uit elkaar gehaald
  4. uit elkaar halend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uit elkaar halen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dela splitten
förstöra afbraak; sloop
klyfta bergkloof; bergspleet; kloof; ravijn; rotskloof; rotsspleet; spouw; twee-eenheid
ta isär aftuigen; demontage; ontmanteling; onttakelen; uiteenname; verbloeming
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dela loskoppelen; scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uitsplitsen delen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; in tweeën houwen; kavelen; klieven; kloven; splitsen; verdelen; verkavelen
demontera demonteren; ontmantelen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen ontkoppelen
förstöra afbreken; breken; neerhalen; omverhalen; slopen; uit elkaar halen 'n aframmeling geven; aantasten; aanvreten; afbreken; aframmelen; afrossen; bederven; beschadigen; iets bederven; iets vergallen; in elkaar rammen; in elkaar timmeren; liquideren; ontkrachten; ontzenuwen; ruineren; slopen; stukmaken; te gronde richten; uitroeien; verbroddelen; verdelgen; vergallen; verkankeren; verklungelen; verknallen; verknoeien; vernielen; vernietigen; verpesten; verwoesten; verzieken; weerleggen
göra sönder afbreken; breken; neerhalen; omverhalen; slopen; uit elkaar halen
klyfta loskoppelen; scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uitsplitsen
klyva loskoppelen; scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uitsplitsen afsplijten; afsplitsen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; ergens uitscheuren; in tweeën houwen; klieven; kloven; versplinteren
lösgöra ontrafelen; ontwarren; uit de war halen; uit elkaar halen los worden; losgaan
montera ner demonteren; ontmantelen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen
plocka isär demonteren; ontmantelen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen
reda ut ontrafelen; ontwarren; uit de war halen; uit elkaar halen ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken
separera scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteenhalen afscheiden; afsplitsen; afzonderen; isoleren; scheiden; separeren; splitsen; uit elkaar gaan; uiteengaan; van elkaar gaan
skilja åt loskoppelen; scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uitsplitsen
sära scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteenhalen afzonderen; apart zetten; isoleren
ta isär demonteren; ontmantelen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen anatomiseren; ontleden; uit elkaar nemen
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
förstöra laten exploderen; opblazen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dela deelachtig

Wiktionary: uit elkaar halen


Cross Translation:
FromToVia
uit elkaar halen rulla upp; utbreda; utveckla dérouler — Traductions à trier suivant le sens

Verwante vertalingen van uit elkaar halen