Nederlands
Uitgebreide vertaling voor uit elkaar halen (Nederlands) in het Zweeds
uit elkaar halen:
uit elkaar halen werkwoord (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)
-
uit elkaar halen (demonteren; ontmantelen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; onttakelen)
-
uit elkaar halen (uitsplitsen; splitsen; scheiden; uiteengaan; loskoppelen)
-
uit elkaar halen (slopen; afbreken; omverhalen; breken; neerhalen)
-
uit elkaar halen (uit de war halen; ontrafelen; ontwarren)
-
uit elkaar halen (splitsen; scheiden; uiteenhalen)
Conjugations for uit elkaar halen:
o.t.t.
- haal uit elkaar
- haalt uit elkaar
- haalt uit elkaar
- halen uit elkaar
- halen uit elkaar
- halen uit elkaar
o.v.t.
- haalde uit elkaar
- haalde uit elkaar
- haalde uit elkaar
- haalden uit elkaar
- haalden uit elkaar
- haalden uit elkaar
v.t.t.
- heb uit elkaar gehaald
- hebt uit elkaar gehaald
- heeft uit elkaar gehaald
- hebben uit elkaar gehaald
- hebben uit elkaar gehaald
- hebben uit elkaar gehaald
v.v.t.
- had uit elkaar gehaald
- had uit elkaar gehaald
- had uit elkaar gehaald
- hadden uit elkaar gehaald
- hadden uit elkaar gehaald
- hadden uit elkaar gehaald
o.t.t.t.
- zal uit elkaar halen
- zult uit elkaar halen
- zal uit elkaar halen
- zullen uit elkaar halen
- zullen uit elkaar halen
- zullen uit elkaar halen
o.v.t.t.
- zou uit elkaar halen
- zou uit elkaar halen
- zou uit elkaar halen
- zouden uit elkaar halen
- zouden uit elkaar halen
- zouden uit elkaar halen
en verder
- ben uit elkaar gehaald
- bent uit elkaar gehaald
- is uit elkaar gehaald
- zijn uit elkaar gehaald
- zijn uit elkaar gehaald
- zijn uit elkaar gehaald
diversen
- haal uit elkaar!
- haalt uit elkaar!
- uit elkaar gehaald
- uit elkaar halend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor uit elkaar halen:
Wiktionary: uit elkaar halen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uit elkaar halen | → rulla upp; utbreda; utveckla | ↔ dérouler — Traductions à trier suivant le sens |