Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. tuig:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor tuig (Nederlands) in het Zweeds

tuig:

tuig [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het tuig (gareel; toom; harnas)
    utrustning
  2. het tuig (schorriemorrie; gespuis; geboefte; uitschot; gebroed)
    slödder
  3. het tuig (al het touwwerk aan boord; tuigage; want)
    rigg; riggning
    • rigg [-en] zelfstandig naamwoord
    • riggning zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor tuig:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rigg al het touwwerk aan boord; tuig; tuigage; want
riggning al het touwwerk aan boord; tuig; tuigage; want scheepstuigen; scheepswanten
slödder geboefte; gebroed; gespuis; schorriemorrie; tuig; uitschot canaille; gepeupel; grauw; janhagel; plebs; rapaille
utrustning gareel; harnas; toom; tuig apparatuur; benodigde; bewapening; gereedschap; gereedschappen; gerei; handgereedschap; handwerktuig; instrument; instrumenten; monstering; outfit; outillage; toerusting; uitmonstering; uitrusting; uitrustingsstuk; uitrustingsstukken; uitzet; versiering; versterken van de bewapening; werktuig; werktuigen

Verwante woorden van "tuig":


Wiktionary: tuig


Cross Translation:
FromToVia
tuig pöbel; kreti och pleti; patrask riffraff — the rabble