Nederlands
Uitgebreide vertaling voor troebel maken (Nederlands) in het Zweeds
troebel maken:
troebel maken werkwoord (maak troebel, maakt troebel, maakte troebel, maakten troebel, troebel gemaakt)
-
troebel maken (vertroebelen)
Conjugations for troebel maken:
o.t.t.
- maak troebel
- maakt troebel
- maakt troebel
- maken troebel
- maken troebel
- maken troebel
o.v.t.
- maakte troebel
- maakte troebel
- maakte troebel
- maakten troebel
- maakten troebel
- maakten troebel
v.t.t.
- heb troebel gemaakt
- hebt troebel gemaakt
- heeft troebel gemaakt
- hebben troebel gemaakt
- hebben troebel gemaakt
- hebben troebel gemaakt
v.v.t.
- had troebel gemaakt
- had troebel gemaakt
- had troebel gemaakt
- hadden troebel gemaakt
- hadden troebel gemaakt
- hadden troebel gemaakt
o.t.t.t.
- zal troebel maken
- zult troebel maken
- zal troebel maken
- zullen troebel maken
- zullen troebel maken
- zullen troebel maken
o.v.t.t.
- zou troebel maken
- zou troebel maken
- zou troebel maken
- zouden troebel maken
- zouden troebel maken
- zouden troebel maken
en verder
- ben troebel gemaakt
- bent troebel gemaakt
- is troebel gemaakt
- zijn troebel gemaakt
- zijn troebel gemaakt
- zijn troebel gemaakt
diversen
- maak troebel!
- maakt troebel!
- troebel gemaakt
- troebel makend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor troebel maken:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fördunkla | troebel maken; vertroebelen | dimmen; verdonkeren; verduisteren; versomberen |