Overzicht
Nederlands naar Zweeds: Meer gegevens...
- transporteren:
-
Wiktionary:
- transporteren → transportera, frakta
- transporteren → befordra, forsla, frakta, transportera
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor transporteren (Nederlands) in het Zweeds
transporteren:
transporteren werkwoord (transporteer, transporteert, transporteerde, transporteerden, getransporteerd)
Conjugations for transporteren:
o.t.t.
- transporteer
- transporteert
- transporteert
- transporteren
- transporteren
- transporteren
o.v.t.
- transporteerde
- transporteerde
- transporteerde
- transporteerden
- transporteerden
- transporteerden
v.t.t.
- heb getransporteerd
- hebt getransporteerd
- heeft getransporteerd
- hebben getransporteerd
- hebben getransporteerd
- hebben getransporteerd
v.v.t.
- had getransporteerd
- had getransporteerd
- had getransporteerd
- hadden getransporteerd
- hadden getransporteerd
- hadden getransporteerd
o.t.t.t.
- zal transporteren
- zult transporteren
- zal transporteren
- zullen transporteren
- zullen transporteren
- zullen transporteren
o.v.t.t.
- zou transporteren
- zou transporteren
- zou transporteren
- zouden transporteren
- zouden transporteren
- zouden transporteren
en verder
- ben getransporteerd
- bent getransporteerd
- is getransporteerd
- zijn getransporteerd
- zijn getransporteerd
- zijn getransporteerd
diversen
- transporteer!
- transporteert!
- getransporteerd
- transporterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor transporteren:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
köra | autorijden; heenrit; rijden | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
befordra | transporteren; vervoeren | avanceren; helpen; iemand begunstigen; iets transporteren; naar voren plaatsen; promoten; vervoeren; vervroegen; voorschuiven; voortrekken; vroeger uitvoeren dan gepland |
frakta | transporteren; vervoeren | iets transporteren; verladen; vervoeren |
föra | transporteren; vervoeren | gebukt gaan onder; torsen |
köra | transporteren; vervoeren | aan het stuur zitten; berijden; karren; rijden; sturen; uitvoeren; zenden |
transportera | transporteren; vervoeren | iets transporteren; vervoeren |
Wiktionary: transporteren
transporteren
Cross Translation:
verb
-
personen of objecten naar een andere plek brengen
- transporteren → transportera; frakta
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• transporteren | → befordra; forsla; frakta; transportera | ↔ transport — carry or bear from one place to another |
• transporteren | → transportera | ↔ transportieren — (transitiv) (unter Zuhilfenahme eines Transportmittels) etwas oder jemanden von einem Ort an einen anderen bringen/schaffen |
• transporteren | → befordra; forsla; frakta; transportera | ↔ reporter — Traductions à trier suivant le sens |
• transporteren | → befordra; forsla; frakta; transportera | ↔ transporter — porter d’un lieu dans un autre. |
Computer vertaling door derden: