Nederlands
Uitgebreide vertaling voor torn (Nederlands) in het Zweeds
torn:
Vertaal Matrix voor torn:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
riva | scheur; torn | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
riva | aanharken; bekrassen; ergens uitscheuren; inscheuren; knarsen; krassen; raspen; schaven; scheuren; schuren; zich krabben |
Verwante woorden van "torn":
tornen:
-
tornen (lostornen; losmaken; uittrekken; uithalen; loskrijgen)
Conjugations for tornen:
o.t.t.
- torn
- tornt
- tornt
- tornen
- tornen
- tornen
o.v.t.
- tornde
- tornde
- tornde
- tornden
- tornden
- tornden
v.t.t.
- heb getornd
- hebt getornd
- heeft getornd
- hebben getornd
- hebben getornd
- hebben getornd
v.v.t.
- had getornd
- had getornd
- had getornd
- hadden getornd
- hadden getornd
- hadden getornd
o.t.t.t.
- zal tornen
- zult tornen
- zal tornen
- zullen tornen
- zullen tornen
- zullen tornen
o.v.t.t.
- zou tornen
- zou tornen
- zou tornen
- zouden tornen
- zouden tornen
- zouden tornen
en verder
- ben getornd
- bent getornd
- is getornd
- zijn getornd
- zijn getornd
- zijn getornd
diversen
- torn!
- tornt!
- getornd
- tornend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor tornen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
knäppa upp | loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken | losknopen; ontknopen |
lösa upp | loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken | doorstrepen; in ontbinding verkeren; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen |
sno upp | loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken | |
sprätta upp | loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken | |
spänna av | loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken | ontspannen; relaxen |