Nederlands
Uitgebreide vertaling voor ter sprake brengen (Nederlands) in het Zweeds
ter sprake brengen:
ter sprake brengen werkwoord (breng ter sprake, brengt ter sprake, bracht ter sprake, brachten ter sprake, tersprake gebracht)
-
ter sprake brengen (te berde brengen; aanvoeren; entameren; aansnijden; opwerpen; aankaarten; op tafel leggen; opperen)
-
ter sprake brengen (zeggen; vertellen; naar voren brengen; opmerken; verwoorden)
-
ter sprake brengen (gesprek aanknopen; aansnijden; starten; entameren; openen; opwerpen; te berde brengen; aankaarten; aanknopen)
-
ter sprake brengen (aankaarten; aansnijden; op tafel leggen)
-
ter sprake brengen (oprakelen)
Conjugations for ter sprake brengen:
o.t.t.
- breng ter sprake
- brengt ter sprake
- brengt ter sprake
- brengen ter sprake
- brengen ter sprake
- brengen ter sprake
o.v.t.
- bracht ter sprake
- bracht ter sprake
- bracht ter sprake
- brachten ter sprake
- brachten ter sprake
- brachten ter sprake
v.t.t.
- heb tersprake gebracht
- hebt tersprake gebracht
- heeft tersprake gebracht
- hebben tersprake gebracht
- hebben tersprake gebracht
- hebben tersprake gebracht
v.v.t.
- had tersprake gebracht
- had tersprake gebracht
- had tersprake gebracht
- hadden tersprake gebracht
- hadden tersprake gebracht
- hadden tersprake gebracht
o.t.t.t.
- zal ter sprake brengen
- zult ter sprake brengen
- zal ter sprake brengen
- zullen ter sprake brengen
- zullen ter sprake brengen
- zullen ter sprake brengen
o.v.t.t.
- zou ter sprake brengen
- zou ter sprake brengen
- zou ter sprake brengen
- zouden ter sprake brengen
- zouden ter sprake brengen
- zouden ter sprake brengen
en verder
- ben tersprake gebracht
- bent tersprake gebracht
- is tersprake gebracht
- zijn tersprake gebracht
- zijn tersprake gebracht
- zijn tersprake gebracht
diversen
- breng ter sprake!
- brengt ter sprake!
- tersprake gebracht
- ter sprake brengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze