Nederlands
Uitgebreide vertaling voor ten laste leggen (Nederlands) in het Zweeds
ten laste leggen:
ten laste leggen werkwoord (leg ten laste, legt ten laste, legde ten laste, legden ten laste, ten laste gelegd)
-
ten laste leggen (aanklagen; beschuldigen; betichten)
Conjugations for ten laste leggen:
o.t.t.
- leg ten laste
- legt ten laste
- legt ten laste
- leggen ten laste
- leggen ten laste
- leggen ten laste
o.v.t.
- legde ten laste
- legde ten laste
- legde ten laste
- legden ten laste
- legden ten laste
- legden ten laste
v.t.t.
- heb ten laste gelegd
- hebt ten laste gelegd
- heeft ten laste gelegd
- hebben ten laste gelegd
- hebben ten laste gelegd
- hebben ten laste gelegd
v.v.t.
- had ten laste gelegd
- had ten laste gelegd
- had ten laste gelegd
- hadden ten laste gelegd
- hadden ten laste gelegd
- hadden ten laste gelegd
o.t.t.t.
- zal ten laste leggen
- zult ten laste leggen
- zal ten laste leggen
- zullen ten laste leggen
- zullen ten laste leggen
- zullen ten laste leggen
o.v.t.t.
- zou ten laste leggen
- zou ten laste leggen
- zou ten laste leggen
- zouden ten laste leggen
- zouden ten laste leggen
- zouden ten laste leggen
en verder
- ben ten laste gelegd
- bent ten laste gelegd
- is ten laste gelegd
- zijn ten laste gelegd
- zijn ten laste gelegd
- zijn ten laste gelegd
diversen
- leg ten laste!
- legt ten laste!
- ten laste gelegd
- ten laste leggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor ten laste leggen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
anklaga | aanklagen; beschuldigen; betichten; ten laste leggen | beschuldigen; betichten; casseren; incrimineren; tenlaste leggen; verdacht maken; verdenken |
beskylla | aanklagen; beschuldigen; betichten; ten laste leggen | aanrekenen; aanwrijven; chargeren; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; overdrijven; tenlaste leggen |
klandra | aanklagen; beschuldigen; betichten; ten laste leggen | aanmerken; aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; hekelen; laken; nadragen; terechtwijzen; vermanen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden |
åtala | aanklagen; beschuldigen; betichten; ten laste leggen |