Nederlands
Uitgebreide vertaling voor te kort schieten (Nederlands) in het Zweeds
te kort schieten:
-
te kort schieten (tegenvallen)
inte motsvara förväntningarna; misslyckas; göra besviken-
inte motsvara förväntningarna werkwoord (inte motsvarar förväntningarna, inte motsvarade förväntningarna, inte motsvarat förväntningarna)
-
Conjugations for te kort schieten:
o.t.t.
- schiet te kort
- schiet te kort
- schiet te kort
- schieten te kort
- schieten te kort
- schieten te kort
o.v.t.
- schoot te kort
- schoot te kort
- schoot te kort
- schoten te kort
- schoten te kort
- schoten te kort
v.t.t.
- ben te kort geschoten
- bent te kort geschoten
- is te kort geschoten
- zijn te kort geschoten
- zijn te kort geschoten
- zijn te kort geschoten
v.v.t.
- was te kort geschoten
- was te kort geschoten
- was te kort geschoten
- waren te kort geschoten
- waren te kort geschoten
- waren te kort geschoten
o.t.t.t.
- zal te kort schieten
- zult te kort schieten
- zal te kort schieten
- zullen te kort schieten
- zullen te kort schieten
- zullen te kort schieten
o.v.t.t.
- zou te kort schieten
- zou te kort schieten
- zou te kort schieten
- zouden te kort schieten
- zouden te kort schieten
- zouden te kort schieten
diversen
- schiet te kort!
- schiett te kort!
- te kort geschoten
- te kort schietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor te kort schieten:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
göra besviken | te kort schieten; tegenvallen | bedonderen; beschamen; bezwendelen; teleurstellen; vertrouwen schenden |
inte motsvara förväntningarna | te kort schieten; tegenvallen | |
misslyckas | te kort schieten; tegenvallen | afgaan; bederven; falen; floppen; in de puree lopen; in de war sturen; klungelen; klunzen; knoeien; misgaan; mislopen; mislukken; nekken; prutsen; ruïneren; stranden; stuntelen; verkeerd lopen; verzieken |