Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. suspenderen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor suspenderen (Nederlands) in het Zweeds

suspenderen:

suspenderen werkwoord (suspendeer, suspendeert, suspendeerde, suspendeerden, gesuspendeerd)

  1. suspenderen (schorsen)
    suspendera; utesluta; upphäva
    • suspendera werkwoord (suspenderar, suspenderade, suspenderat)
    • utesluta werkwoord (uteslutar, uteslutade, uteslutat)
    • upphäva werkwoord (upphävar, upphävade, upphävat)

Conjugations for suspenderen:

o.t.t.
  1. suspendeer
  2. suspendeert
  3. suspendeert
  4. suspenderen
  5. suspenderen
  6. suspenderen
o.v.t.
  1. suspendeerde
  2. suspendeerde
  3. suspendeerde
  4. suspendeerden
  5. suspendeerden
  6. suspendeerden
v.t.t.
  1. heb gesuspendeerd
  2. hebt gesuspendeerd
  3. heeft gesuspendeerd
  4. hebben gesuspendeerd
  5. hebben gesuspendeerd
  6. hebben gesuspendeerd
v.v.t.
  1. had gesuspendeerd
  2. had gesuspendeerd
  3. had gesuspendeerd
  4. hadden gesuspendeerd
  5. hadden gesuspendeerd
  6. hadden gesuspendeerd
o.t.t.t.
  1. zal suspenderen
  2. zult suspenderen
  3. zal suspenderen
  4. zullen suspenderen
  5. zullen suspenderen
  6. zullen suspenderen
o.v.t.t.
  1. zou suspenderen
  2. zou suspenderen
  3. zou suspenderen
  4. zouden suspenderen
  5. zouden suspenderen
  6. zouden suspenderen
en verder
  1. ben gesuspendeerd
  2. bent gesuspendeerd
  3. is gesuspendeerd
  4. zijn gesuspendeerd
  5. zijn gesuspendeerd
  6. zijn gesuspendeerd
diversen
  1. suspendeer!
  2. suspendeert!
  3. gesuspendeerd
  4. suspenderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor suspenderen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
suspendera schorsen; suspenderen
upphäva schorsen; suspenderen herroepen; te niet doen; terugroepen
utesluta schorsen; suspenderen bannen; bezweren; buitensluiten; uitbannen; uitsluiten; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; uitzonderen; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen; weglaten