Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. stuur:
  2. sturen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor stuur (Nederlands) in het Zweeds

stuur:

stuur [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het stuur (stuurwiel; stuurrad)
    styrhjul; ratt
    • styrhjul zelfstandig naamwoord
    • ratt [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor stuur:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ratt stuur; stuurrad; stuurwiel stuuras
styrhjul stuur; stuurrad; stuurwiel sturen; stuurraderen; stuurwielen; vliegwielen

Verwante woorden van "stuur":


Wiktionary: stuur

stuur
noun
  1. een hulpmiddel waarmee een bestuurder richting kan geven aan een voertuig

stuur vorm van sturen:

sturen werkwoord (stuur, stuurt, stuurde, stuurden, gestuurd)

  1. sturen (opsturen; verzenden; toezenden; )
    skicka; sända
    • skicka werkwoord (skickar, skickade, skickat)
    • sända werkwoord (sänder, sändde, sänt)
  2. sturen (wegzenden; verzenden; opsturen; )
    skicka; sända; avsända
    • skicka werkwoord (skickar, skickade, skickat)
    • sända werkwoord (sänder, sändde, sänt)
    • avsända werkwoord (avsänder, avsände, avsänt)
  3. sturen (aan het stuur zitten; zenden)
    köra; styra; sitta vid ratten
    • köra werkwoord (kör, körde, kört)
    • styra werkwoord (styr, styrde, styrt)
    • sitta vid ratten werkwoord (sitter vid ratten, satt vid ratten, suttit vid ratten)

Conjugations for sturen:

o.t.t.
  1. stuur
  2. stuurt
  3. stuurt
  4. sturen
  5. sturen
  6. sturen
o.v.t.
  1. stuurde
  2. stuurde
  3. stuurde
  4. stuurden
  5. stuurden
  6. stuurden
v.t.t.
  1. heb gestuurd
  2. hebt gestuurd
  3. heeft gestuurd
  4. hebben gestuurd
  5. hebben gestuurd
  6. hebben gestuurd
v.v.t.
  1. had gestuurd
  2. had gestuurd
  3. had gestuurd
  4. hadden gestuurd
  5. hadden gestuurd
  6. hadden gestuurd
o.t.t.t.
  1. zal sturen
  2. zult sturen
  3. zal sturen
  4. zullen sturen
  5. zullen sturen
  6. zullen sturen
o.v.t.t.
  1. zou sturen
  2. zou sturen
  3. zou sturen
  4. zouden sturen
  5. zouden sturen
  6. zouden sturen
en verder
  1. ben gestuurd
  2. bent gestuurd
  3. is gestuurd
  4. zijn gestuurd
  5. zijn gestuurd
  6. zijn gestuurd
diversen
  1. stuur!
  2. stuurt!
  3. gestuurd
  4. sturend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

sturen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de sturen (stuurwielen; stuurraderen)
    rattar; styrhjul

Vertaal Matrix voor sturen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
köra autorijden; heenrit; rijden
rattar sturen; stuurraderen; stuurwielen
skicka verzending
styrhjul sturen; stuurraderen; stuurwielen stuur; stuurrad; stuurwiel; vliegwielen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avsända opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden versturen; zenden
köra aan het stuur zitten; sturen; zenden berijden; karren; rijden; transporteren; uitvoeren; vervoeren
sitta vid ratten aan het stuur zitten; sturen; zenden
skicka opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden aanbieden; aangeven; aanleveren; aanreiken; afleveren; bezorgen; brengen; geven; leveren; overhandigen; reiken; toeleveren; versturen; verzenden; zenden
styra aan het stuur zitten; sturen; zenden reglementeren
sända opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden rondstralen; uitstralen; uitzenden; versturen; zenden
- zenden

Verwante woorden van "sturen":


Synoniemen voor "sturen":


Verwante definities voor "sturen":

  1. het in een bepaalde richting laten gaan1
    • hij stuurde de auto de sloot in1
  2. het op de juiste manier laten werken1
    • de centrale wordt gestuurd door een computer1
  3. zorgen dat het ergens komt1
    • hij stuurt mij een brief1

Wiktionary: sturen


Cross Translation:
FromToVia
sturen skicka; sända send — make something go somewhere
sturen sända; adressera adresserenvoyer directement à une personne, en un lieu.
sturen föra conduiremener, guider, diriger vers un lieu déterminé.

Verwante vertalingen van stuur