Nederlands

Uitgebreide vertaling voor strikt (Nederlands) in het Zweeds

strikt:

strikt bijvoeglijk naamwoord

  1. strikt (stringent; dwingend; bindend; streng)
    stringent; slagkraftig; övertygandet; slagkraftigt; bindandet
  2. strikt (volgens de regels; streng)
    efter regel
  3. strikt (streng; stringent; onvermurwbaar)
    exakt; stringent
  4. strikt (punctueel; stipt; precies; exact)
    punktlig; punktligt

Vertaal Matrix voor strikt:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bindandet bindend; dwingend; streng; strikt; stringent
efter regel streng; strikt; volgens de regels
exakt onvermurwbaar; streng; strikt; stringent accuraat; afgepast; exact; gedetailleerd; haarfijn; juist; krek; minutieus; nauwgezet; nauwkeurig; net; precies; ragfijn; secuur; zorgvuldig
punktlig exact; precies; punctueel; stipt; strikt conscientieus; nauwgezet; nauwkeurig; zorgvuldig
punktligt exact; precies; punctueel; stipt; strikt conscientieus; nauwgezet; nauwkeurig; precies; stipt; zorgvuldig
slagkraftig bindend; dwingend; streng; strikt; stringent
slagkraftigt bindend; dwingend; streng; strikt; stringent
stringent bindend; dwingend; onvermurwbaar; streng; strikt; stringent
övertygandet bindend; dwingend; streng; strikt; stringent

Verwante woorden van "strikt":

  • striktheid, strikter, striktere, striktst, striktste

Wiktionary: strikt


Cross Translation:
FromToVia
strikt ordagrann literal — following the letter or exact words, not taking liberties

strikt vorm van strikken:

strikken werkwoord (strik, strikt, strikte, strikten, gestrikt)

  1. strikken (in de val laten lopen)
    knyta; binda; fästa
    • knyta werkwoord (knyter, knöt, knuttit)
    • binda werkwoord (binder, band, bundit)
    • fästa werkwoord (fästar, fästade, fästat)
  2. strikken (knevelen; binden; vastbinden; vastmaken; knopen)
    bakbinda; binda fast; fjättra
    • bakbinda werkwoord (bakbinder, bakband, bakbundit)
    • binda fast werkwoord (binder fast, band fast, bundit fast)
    • fjättra werkwoord (fjättrar, fjättrade, fjättrat)
  3. strikken (vastknopen; aan elkaar knopen; knopen; aan elkaar binden)
    knyta; binda; fästa; knäppa; fixera; sätta fast
    • knyta werkwoord (knyter, knöt, knuttit)
    • binda werkwoord (binder, band, bundit)
    • fästa werkwoord (fästar, fästade, fästat)
    • knäppa werkwoord (knäpper, knäppte, knäppt)
    • fixera werkwoord (fixerar, fixerade, fixerat)
    • sätta fast werkwoord (sätter fast, satte fast, satt fast)

Conjugations for strikken:

o.t.t.
  1. strik
  2. strikt
  3. strikt
  4. strikken
  5. strikken
  6. strikken
o.v.t.
  1. strikte
  2. strikte
  3. strikte
  4. strikten
  5. strikten
  6. strikten
v.t.t.
  1. heb gestrikt
  2. hebt gestrikt
  3. heeft gestrikt
  4. hebben gestrikt
  5. hebben gestrikt
  6. hebben gestrikt
v.v.t.
  1. had gestrikt
  2. had gestrikt
  3. had gestrikt
  4. hadden gestrikt
  5. hadden gestrikt
  6. hadden gestrikt
o.t.t.t.
  1. zal strikken
  2. zult strikken
  3. zal strikken
  4. zullen strikken
  5. zullen strikken
  6. zullen strikken
o.v.t.t.
  1. zou strikken
  2. zou strikken
  3. zou strikken
  4. zouden strikken
  5. zouden strikken
  6. zouden strikken
en verder
  1. ben gestrikt
  2. bent gestrikt
  3. is gestrikt
  4. zijn gestrikt
  5. zijn gestrikt
  6. zijn gestrikt
diversen
  1. strik!
  2. strikt!
  3. gestrikt
  4. strikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor strikken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
binda damesverband; maandverband; windsel
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bakbinda binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken
binda aan elkaar binden; aan elkaar knopen; in de val laten lopen; knopen; strikken; vastknopen aan een touw vastleggen; vastbinden; vastleggen; vastsjorren; vastsnoeren; verbinden
binda fast binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken afbinden; afsnoeren; dichtbinden; om het lijf binden; ombinden; omwinden; onderbinden; toebinden
fixera aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen
fjättra binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken
fästa aan elkaar binden; aan elkaar knopen; in de val laten lopen; knopen; strikken; vastknopen aan een touw vastleggen; aanhaken; aanhechten; aankoppelen; bevestigen; hechten; implanteren; inplanten; uitlijnen; vastbinden; vasthaken; vastkoppelen; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren
knyta aan elkaar binden; aan elkaar knopen; in de val laten lopen; knopen; strikken; vastknopen samenballen; vastbinden; vastsjorren
knäppa aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen gespen
sätta fast aan elkaar binden; aan elkaar knopen; knopen; strikken; vastknopen aan elkaar bevestigen; aandraaien; aanhechten; aanspelden; bevestigen; door draaien vastmaken; hechten; vastmaken

Verwante woorden van "strikken":


Wiktionary: strikken


Cross Translation:
FromToVia
strikken binda binden — (transitiv) durch ein Band zusammenhalten
strikken fånga in; infånga einfangen — ein entlaufenes Wesen wieder fangen
strikken locka; beta; agna ködern — jemanden oder ein Tier anlocken, in eine Falle locken
strikken binda tie — to attach or fasten with string

Verwante vertalingen van strikt