Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. staar:
  2. staren:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor staar (Nederlands) in het Zweeds

staar:

staar [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de staar
    starr
    • starr zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor staar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
starr staar

Verwante woorden van "staar":


staar vorm van staren:

staren werkwoord (staar, staart, staarde, staarden, gestaard)

  1. staren (aanstaren)
    blig
  2. staren (aanschouwen; zien; opmerken; )
    se; uppmärksamma; skåda; bli medveten om; notera
    • se werkwoord (ser, såg, sett)
    • uppmärksamma werkwoord (uppmärksammar, uppmärksammade, uppmärksammat)
    • skåda werkwoord
    • bli medveten om werkwoord (blir medveten om, blev medveten om, blivit medveten om)
    • notera werkwoord (noterar, noterade, noterat)
  3. staren (turen)
    stirra; glo
    • stirra werkwoord (stirrar, stirrade, stirrat)
    • glo werkwoord (glor, glodde, glott)

Conjugations for staren:

o.t.t.
  1. staar
  2. staart
  3. staart
  4. staren
  5. staren
  6. staren
o.v.t.
  1. staarde
  2. staarde
  3. staarde
  4. staarden
  5. staarden
  6. staarden
v.t.t.
  1. heb gestaard
  2. hebt gestaard
  3. heeft gestaard
  4. hebben gestaard
  5. hebben gestaard
  6. hebben gestaard
v.v.t.
  1. had gestaard
  2. had gestaard
  3. had gestaard
  4. hadden gestaard
  5. hadden gestaard
  6. hadden gestaard
o.t.t.t.
  1. zal staren
  2. zult staren
  3. zal staren
  4. zullen staren
  5. zullen staren
  6. zullen staren
o.v.t.t.
  1. zou staren
  2. zou staren
  3. zou staren
  4. zouden staren
  5. zouden staren
  6. zouden staren
en verder
  1. ben gestaard
  2. bent gestaard
  3. is gestaard
  4. zijn gestaard
  5. zijn gestaard
  6. zijn gestaard
diversen
  1. staar!
  2. staart!
  3. gestaard
  4. starend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor staren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bli medveten om aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien gewaarworden; onderscheiden; ontwaren; te zien krijgen
blig aanstaren; staren
glo staren; turen aangapen; aanstaren; lonken; oogje maken
notera aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien bemerken; boeken; boekstaven; letten op; noteren; notitie nemen van; opmerken; opschrijven; optekenen; registreren; te boek stellen; vastleggen
se aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien bekijken; gadeslaan; kijken; observeren; waarnemen; zien
skåda aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien
stirra staren; turen staarogen; star kijken
uppmärksamma aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien bemerken; gewaarworden; merken; notitie nemen van; opmerken; signaleren; waarnemen

Verwante woorden van "staren":


Verwante definities voor "staren":

  1. er strak naar kijken zonder iets te zien1
    • zij staarde naar de wolken1

Wiktionary: staren


Cross Translation:
FromToVia
staren stirra; glo stare — To look fixedly