Nederlands
Uitgebreide vertaling voor spuit (Nederlands) in het Zweeds
spuit:
-
de spuit (injectiespuit; injectiespuitje)
injektionsnål-
injektionsnål zelfstandig naamwoord
-
Vertaal Matrix voor spuit:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
injektionsnål | injectienaald; injectiespuit; injectiespuitje; spuit | |
- | injectie |
Verwante woorden van "spuit":
Synoniemen voor "spuit":
Verwante definities voor "spuit":
spuit vorm van spuiten:
-
spuiten (injecteren)
-
spuiten (met spuit een medicijn toedienen)
-
spuiten (uitspuiten)
Conjugations for spuiten:
o.t.t.
- spuit
- spuit
- spuit
- spuiten
- spuiten
- spuiten
o.v.t.
- spoot
- spoot
- spoot
- spoten
- spoten
- spoten
v.t.t.
- heb gespoten
- hebt gespoten
- heeft gespoten
- hebben gespoten
- hebben gespoten
- hebben gespoten
v.v.t.
- had gespoten
- had gespoten
- had gespoten
- hadden gespoten
- hadden gespoten
- hadden gespoten
o.t.t.t.
- zal spuiten
- zult spuiten
- zal spuiten
- zullen spuiten
- zullen spuiten
- zullen spuiten
o.v.t.t.
- zou spuiten
- zou spuiten
- zou spuiten
- zouden spuiten
- zouden spuiten
- zouden spuiten
en verder
- ben gespoten
- bent gespoten
- is gespoten
- zijn gespoten
- zijn gespoten
- zijn gespoten
diversen
- spuit!
- spuitt!
- gespoten
- spuitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor spuiten:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
injicera | injecteren; met spuit een medicijn toedienen; spuiten | inenten; inoculeren; vaccineren |
spruta in | injecteren; spuiten | inspuiten |
spruta ut | spuiten; uitspuiten | tuiten |
strömma ut | spuiten; uitspuiten | |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
strömma ut | uitkomen; uitstromen |
Verwante woorden van "spuiten":
spuien:
-
spuien (water lozen; water afvoeren; uitwateren)
-
spuien (uiten)
Conjugations for spuien:
o.t.t.
- spui
- spuit
- spuit
- spuien
- spuien
- spuien
o.v.t.
- spuide
- spuide
- spuide
- spuiden
- spuiden
- spuiden
v.t.t.
- heb gespuid
- hebt gespuid
- heeft gespuid
- hebben gespuid
- hebben gespuid
- hebben gespuid
v.v.t.
- had gespuid
- had gespuid
- had gespuid
- hadden gespuid
- hadden gespuid
- hadden gespuid
o.t.t.t.
- zal spuien
- zult spuien
- zal spuien
- zullen spuien
- zullen spuien
- zullen spuien
o.v.t.t.
- zou spuien
- zou spuien
- zou spuien
- zouden spuien
- zouden spuien
- zouden spuien
en verder
- ben gespuid
- bent gespuid
- is gespuid
- zijn gespuid
- zijn gespuid
- zijn gespuid
diversen
- spui!
- spuit!
- gespuid
- spuiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor spuien:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
avföra | lozen; spuien | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
avföra | afvoeren; doen wegvloeien | |
trycka ut | spuien; uiten | leegknijpen; naar buiten duwen; uitdrukken; uitknijpen |
tömma på vatten | spuien; uitwateren; water afvoeren; water lozen | |
yttra | spuien; uiten | een oordeel wijzen; oordelen; rechtspreken |
Verwante woorden van "spuien":
Wiktionary: spuien
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• spuien | → ventilera | ↔ ventiler — renouveler l’air au moyen d’un ventilateur. |