Overzicht
Nederlands naar Zweeds: Meer gegevens...
- sprinten:
- sprint:
-
Wiktionary:
- sprinten → sno (iväg), jaga (iväg), störta (iväg), rusa, spurta, sprinta
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor sprintten (Nederlands) in het Zweeds
sprinten:
-
sprinten (hard rennen; pezen; hollen; draven)
Conjugations for sprinten:
o.t.t.
- sprint
- sprint
- sprint
- sprinten
- sprinten
- sprinten
o.v.t.
- sprintte
- sprintte
- sprintte
- sprintten
- sprintten
- sprintten
v.t.t.
- heb gesprint
- hebt gesprint
- heeft gesprint
- hebben gesprint
- hebben gesprint
- hebben gesprint
v.v.t.
- had gesprint
- had gesprint
- had gesprint
- hadden gesprint
- hadden gesprint
- hadden gesprint
o.t.t.t.
- zal sprinten
- zult sprinten
- zal sprinten
- zullen sprinten
- zullen sprinten
- zullen sprinten
o.v.t.t.
- zou sprinten
- zou sprinten
- zou sprinten
- zouden sprinten
- zouden sprinten
- zouden sprinten
en verder
- ben gesprint
- bent gesprint
- is gesprint
- zijn gesprint
- zijn gesprint
- zijn gesprint
diversen
- sprint!
- sprintt!
- gesprint
- sprintend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor sprinten:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
springa | gleuf; kier; kiertje; kloof; opening; sleuf; spleet; tussenruimte; uitsparing | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
springa | draven; hard rennen; hollen; pezen; sprinten | hardlopen; rennen; sjezen; snel gaan |
Verwante woorden van "sprinten":
Wiktionary: sprinten
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• sprinten | → sno (iväg); jaga (iväg); störta (iväg); rusa; spurta; sprinta | ↔ dash — to run short distance |
• sprinten | → spurta | ↔ sprinter — courir le plus rapidement possible. |
sprintten vorm van sprint:
-
de sprint (spurt)
-
de sprint (ren over korte afstand)
Vertaal Matrix voor sprint:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
sprint | ren over korte afstand; sprint | gespleten pen; klem; pen; pin; splitpen |
spurt | sprint; spurt |