Nederlands

Uitgebreide vertaling voor spook (Nederlands) in het Zweeds

spook:

spook [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het spook (fantoom)
    spöke; fantom; vålnad; skepnad
    • spöke [-ett] zelfstandig naamwoord
    • fantom [-ett] zelfstandig naamwoord
    • vålnad [-en] zelfstandig naamwoord
    • skepnad [-en] zelfstandig naamwoord
  2. het spook (geestverschijning; geest; verschijning; schim; spookverschijning)
    spöklik uppenbarelse; spöke

Vertaal Matrix voor spook:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fantom fantoom; spook afgod; afgodsbeeld; hersenschim; idool; spookbeeld; spookgestalte; spookverschijning
skepnad fantoom; spook
spöke fantoom; geest; geestverschijning; schim; spook; spookverschijning; verschijning boeman; gedaante; hersenschim; schim; schrikbeeld; spookbeeld; spookgestalte; spookverschijning
spöklik uppenbarelse geest; geestverschijning; schim; spook; spookverschijning; verschijning
vålnad fantoom; spook

Verwante woorden van "spook":


Wiktionary: spook


Cross Translation:
FromToVia
spook spöke; spökbild; fantom; vålnad; ande; gast; själ; draug; skugga; dubbelgångare; gengångare; hamn ghost — spirit appearing after death
spook spöke; osalig ande spook — spirit returning to haunt a place
spook spöke spook — ghost or apparition
spook vålnad; spöke GespenstGeist; ein meist Furcht einflößendes, übernatürliches Wesen
spook spöke fantôme — Apparition d’un défunt sous l’aspect qu’il avait de son vivant ou sous une autre forme, notamment sous un drap blanchâtre.

spook vorm van spoken:

spoken werkwoord (spook, spookt, spookte, spookten, gespookt)

  1. spoken
    spöka
    • spöka werkwoord (spökar, spökade, spökat)

Conjugations for spoken:

o.t.t.
  1. spook
  2. spookt
  3. spookt
  4. spoken
  5. spoken
  6. spoken
o.v.t.
  1. spookte
  2. spookte
  3. spookte
  4. spookten
  5. spookten
  6. spookten
v.t.t.
  1. heb gespookt
  2. hebt gespookt
  3. heeft gespookt
  4. hebben gespookt
  5. hebben gespookt
  6. hebben gespookt
v.v.t.
  1. had gespookt
  2. had gespookt
  3. had gespookt
  4. hadden gespookt
  5. hadden gespookt
  6. hadden gespookt
o.t.t.t.
  1. zal spoken
  2. zult spoken
  3. zal spoken
  4. zullen spoken
  5. zullen spoken
  6. zullen spoken
o.v.t.t.
  1. zou spoken
  2. zou spoken
  3. zou spoken
  4. zouden spoken
  5. zouden spoken
  6. zouden spoken
en verder
  1. ben gespookt
  2. bent gespookt
  3. is gespookt
  4. zijn gespookt
  5. zijn gespookt
  6. zijn gespookt
diversen
  1. spook!
  2. spookt!
  3. gespookt
  4. spokend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

spoken [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de spoken (schimmen)
    andar; spöken

Vertaal Matrix voor spoken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
andar schimmen; spoken
spöken schimmen; spoken boemannen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
spöka spoken

Verwante woorden van "spoken":


Verwante vertalingen van spook