Nederlands
Uitgebreide vertaling voor spijs (Nederlands) in het Zweeds
spijs:
Vertaal Matrix voor spijs:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
kost | eetwaren; eten; proviand; spijs; voeding; voedsel | kostgeld |
mandelmassa | amandelspijs; spijs | |
mat | eetwaren; eten; proviand; spijs; voeding; voedsel | eten; kost; levensmiddelen; spijziging; voeding; voedsel |
Verwante woorden van "spijs":
Wiktionary: spijs
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• spijs | → mat | ↔ nourriture — aliment. |
spijzen:
-
spijzen
Conjugations for spijzen:
o.t.t.
- spijs
- spijst
- spijst
- spijsen
- spijsen
- spijsen
o.v.t.
- spijsde
- spijsde
- spijsde
- spijsden
- spijsden
- spijsden
v.t.t.
- heb gespijsd
- hebt gespijsd
- heeft gespijsd
- hebben gespijsd
- hebben gespijsd
- hebben gespijsd
v.v.t.
- had gespijsd
- had gespijsd
- had gespijsd
- hadden gespijsd
- hadden gespijsd
- hadden gespijsd
o.t.t.t.
- zal spijzen
- zult spijzen
- zal spijzen
- zullen spijzen
- zullen spijzen
- zullen spijzen
o.v.t.t.
- zou spijzen
- zou spijzen
- zou spijzen
- zouden spijzen
- zouden spijzen
- zouden spijzen
en verder
- ben gespijsd
- bent gespijsd
- is gespijsd
- zijn gespijsd
- zijn gespijsd
- zijn gespijsd
diversen
- spijs!
- spijst!
- gespijsd
- spijzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor spijzen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
knapra | spijzen | kluiven; knabbelen; knagen; knauwen; peuzelen |
nafsa | spijzen | knabbelen; peuzelen |
ta små tuggor | spijzen |