Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. spalken:
  2. spalk:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor spalken (Nederlands) in het Zweeds

spalken:

spalken werkwoord (spalk, spalkt, spalkte, spalkten, gespalkt)

  1. spalken (een spalk zetten)
    lägga i skenor
    • lägga i skenor werkwoord (lägger i skenor, lade i skenor, lagt i skenor)

Conjugations for spalken:

o.t.t.
  1. spalk
  2. spalkt
  3. spalkt
  4. spalken
  5. spalken
  6. spalken
o.v.t.
  1. spalkte
  2. spalkte
  3. spalkte
  4. spalkten
  5. spalkten
  6. spalkten
v.t.t.
  1. heb gespalkt
  2. hebt gespalkt
  3. heeft gespalkt
  4. hebben gespalkt
  5. hebben gespalkt
  6. hebben gespalkt
v.v.t.
  1. had gespalkt
  2. had gespalkt
  3. had gespalkt
  4. hadden gespalkt
  5. hadden gespalkt
  6. hadden gespalkt
o.t.t.t.
  1. zal spalken
  2. zult spalken
  3. zal spalken
  4. zullen spalken
  5. zullen spalken
  6. zullen spalken
o.v.t.t.
  1. zou spalken
  2. zou spalken
  3. zou spalken
  4. zouden spalken
  5. zouden spalken
  6. zouden spalken
en verder
  1. ben gespalkt
  2. bent gespalkt
  3. is gespalkt
  4. zijn gespalkt
  5. zijn gespalkt
  6. zijn gespalkt
diversen
  1. spalk!
  2. spalkt!
  3. gespalkt
  4. spalkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor spalken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lägga i skenor een spalk zetten; spalken

Verwante woorden van "spalken":


spalk:

spalk [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de spalk
    skena; spjäla
    • skena [-en] zelfstandig naamwoord
    • spjäla [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor spalk:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
skena spalk
spjäla spalk

Verwante woorden van "spalk":


Wiktionary: spalk


Cross Translation:
FromToVia
spalk gips cast — medicine: supportive and immobilising device