Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor snoer (Nederlands) in het Zweeds
snoer:
-
het snoer (elektriciteitsdraad; snoertje)
elektricitetssnöre-
elektricitetssnöre zelfstandig naamwoord
-
-
het snoer (ketting; keten; aaneenschakeling)
Vertaal Matrix voor snoer:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
elektricitetssnöre | elektriciteitsdraad; snoer; snoertje | |
kedja | aaneenschakeling; keten; ketting; snoer | aaneengeschakelde ringen om iemand mee vast te binden; aaneenschakeling; boei; keten; ketting; kluister; reeks; rij; samentrekking; samenvoeging; serie |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
kedja | binden; boeien; ketenen; kluisteren |
Verwante woorden van "snoer":
Wiktionary: snoer
snoer
Cross Translation:
noun
-
elektriciteitskabel
- snoer → sladd
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• snoer | → bindning; inbindning | ↔ binder — something that is used to bind things together |
• snoer | → ledning | ↔ wire — metal conductor that carries electricity |
• snoer | → lina; rep; sladd; snodd; snöre; streck | ↔ corde — tortis fait ordinairement de chanvre et quelquefois de coton, de laine, de soie, d’écorce d’arbres, de poil, de crin, de jonc et d’autres matières pliantes et flexibles. |
snoer vorm van snoeren:
-
snoeren
Conjugations for snoeren:
o.t.t.
- snoer
- snoert
- snoert
- snoeren
- snoeren
- snoeren
o.v.t.
- snoerde
- snoerde
- snoerde
- snoerden
- snoerden
- snoerden
v.t.t.
- heb gesnoerd
- hebt gesnoerd
- heeft gesnoerd
- hebben gesnoerd
- hebben gesnoerd
- hebben gesnoerd
v.v.t.
- had gesnoerd
- had gesnoerd
- had gesnoerd
- hadden gesnoerd
- hadden gesnoerd
- hadden gesnoerd
o.t.t.t.
- zal snoeren
- zult snoeren
- zal snoeren
- zullen snoeren
- zullen snoeren
- zullen snoeren
o.v.t.t.
- zou snoeren
- zou snoeren
- zou snoeren
- zouden snoeren
- zouden snoeren
- zouden snoeren
en verder
- ben gesnoerd
- bent gesnoerd
- is gesnoerd
- zijn gesnoerd
- zijn gesnoerd
- zijn gesnoerd
diversen
- snoer!
- snoert!
- gesnoerd
- snoerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de snoeren (koorden)
-
de snoeren (elektriciteitssnoeren)
Vertaal Matrix voor snoeren:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
band | koorden; snoeren | aansluiting; band; bandjes; binding; blaaskapel; cassette; cassettebandje; connectie; draagband; draagriem; fanfare; fanfarekorps; galon; gebondenheid; geluidsband; harmonie; inktlint; kapel; kapellen; liaison; link; linten; lintje; magneetband; muziekgezelschappen; muziekkorps; omzoming; relatie; samenhang; strook; tres; verband; verbinding |
kabel | elektriciteitssnoeren; snoeren | elektrische geleiding; geleiding; kabel; kabelleiding; kabeltouw; leiding; scheepskabel |
linor | koorden; snoeren | |
rep | koorden; snoeren | dikke koorden; draden; koord; scheepstouw; touw; touwen; touwtje |
sladd | elektriciteitssnoeren; snoeren | snaar |
snören | koorden; snoeren | draden; koordjes; lijntjes; snoertjes; touwtjes |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
stränga | snoeren |