Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor snoepen (Nederlands) in het Zweeds
snoepen:
-
snoepen
Conjugations for snoepen:
o.t.t.
- snoep
- snoept
- snoept
- snoepen
- snoepen
- snoepen
o.v.t.
- snoepte
- snoepte
- snoepte
- snoepten
- snoepten
- snoepten
v.t.t.
- heb gesnoept
- hebt gesnoept
- heeft gesnoept
- hebben gesnoept
- hebben gesnoept
- hebben gesnoept
v.v.t.
- had gesnoept
- had gesnoept
- had gesnoept
- hadden gesnoept
- hadden gesnoept
- hadden gesnoept
o.t.t.t.
- zal snoepen
- zult snoepen
- zal snoepen
- zullen snoepen
- zullen snoepen
- zullen snoepen
o.v.t.t.
- zou snoepen
- zou snoepen
- zou snoepen
- zouden snoepen
- zouden snoepen
- zouden snoepen
en verder
- ben gesnoept
- bent gesnoept
- is gesnoept
- zijn gesnoept
- zijn gesnoept
- zijn gesnoept
diversen
- snoep!
- snoept!
- gesnoept
- snoepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor snoepen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
knappra | snoepen |
Verwante woorden van "snoepen":
snoepen vorm van snoep:
Vertaal Matrix voor snoep:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
godis | snoep | kandij; konfijt; lekkers; snoepgoed; snoepjes; suikergoed; suikerwerk; zoetigheid |