Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. snoek:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor snoek (Nederlands) in het Zweeds

snoek:

snoek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de snoek
    spets
    • spets [-en] zelfstandig naamwoord

snoek

  1. snoek

Vertaal Matrix voor snoek:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
spets snoek centrumspits; climax; galon; hoogst haalbare; hoogste punt; hoogtepunt; kant; kantkloswerk; kantwerk; keeshond; omzoming; piek; pointe; speerpunt; spits; spitshond; top; tres; voorhoede; voorhoedes
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
gädda snoek
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
spets kanten

Verwante woorden van "snoek":

  • snoeken

Wiktionary: snoek

snoek
noun
  1. een roofvis die in zoete wateren voorkomt

Cross Translation:
FromToVia
snoek gädda HechtIchthyologie: länglicher Raubfisch des Süßwassers, mit langem Kopf und starken Zähnen
snoek gädda pike — any fish of the genus Esox
snoek gädda brochetpoisson d’eau doux, au corps allonger et dont la bouche est garnir de dents nombreux, fortes et pointues (genre Esox).