Nederlands

Uitgebreide vertaling voor snaaksheid (Nederlands) in het Zweeds

snaaksheid:

snaaksheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de snaaksheid (schalksheid; schelmsheid)
    skurkaktighet; pojkstreck; skälmeri; busande
  2. de snaaksheid (grappigheid; kluchtigheid; vermakelijkheid; koddigheid)
    skälmskhet; okynighet; spjuveraktighet; busighet

Vertaal Matrix voor snaaksheid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
busande schalksheid; schelmsheid; snaaksheid
busighet grappigheid; kluchtigheid; koddigheid; snaaksheid; vermakelijkheid
okynighet grappigheid; kluchtigheid; koddigheid; snaaksheid; vermakelijkheid
pojkstreck schalksheid; schelmsheid; snaaksheid deugnieterij
skurkaktighet schalksheid; schelmsheid; snaaksheid
skälmeri schalksheid; schelmsheid; snaaksheid
skälmskhet grappigheid; kluchtigheid; koddigheid; snaaksheid; vermakelijkheid
spjuveraktighet grappigheid; kluchtigheid; koddigheid; snaaksheid; vermakelijkheid

Verwante woorden van "snaaksheid":


snaaksheid vorm van snaaks:

snaaks bijvoeglijk naamwoord

  1. snaaks (guitig; ondeugend; kwajongensachtig; )
    skälmaktigt; uppslupet; lustig; munter; skojfrisk; muntert; lustigt; skojfriskt

Vertaal Matrix voor snaaks:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
munter opgewektheid
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lustig bengelachtig; guitig; kwajongensachtig; ondeugend; schalkachtig; schalks; schelmachtig; schelms; snaaks; spotachtig grappig; humoristisch; kluchtig; koddig; komiek; komisch; leuk
lustigt bengelachtig; guitig; kwajongensachtig; ondeugend; schalkachtig; schalks; schelmachtig; schelms; snaaks; spotachtig grappig; humoristisch; kluchtig; koddig; komiek; komisch; leuk; leuke
munter bengelachtig; guitig; kwajongensachtig; ondeugend; schalkachtig; schalks; schelmachtig; schelms; snaaks; spotachtig blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
muntert bengelachtig; guitig; kwajongensachtig; ondeugend; schalkachtig; schalks; schelmachtig; schelms; snaaks; spotachtig blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
skojfrisk bengelachtig; guitig; kwajongensachtig; ondeugend; schalkachtig; schalks; schelmachtig; schelms; snaaks; spotachtig
skojfriskt bengelachtig; guitig; kwajongensachtig; ondeugend; schalkachtig; schalks; schelmachtig; schelms; snaaks; spotachtig
skälmaktigt bengelachtig; guitig; kwajongensachtig; ondeugend; schalkachtig; schalks; schelmachtig; schelms; snaaks; spotachtig
uppslupet bengelachtig; guitig; kwajongensachtig; ondeugend; schalkachtig; schalks; schelmachtig; schelms; snaaks; spotachtig

Verwante woorden van "snaaks":