Nederlands
Uitgebreide vertaling voor smokkelen (Nederlands) in het Zweeds
smokkelen:
-
smokkelen (sluikhandel; smokkelarij; smokkelhandel)
smuggeltrafik-
smuggeltrafik zelfstandig naamwoord
-
-
smokkelen
Conjugations for smokkelen:
o.t.t.
- smokkel
- smokkelt
- smokkelt
- smokkelen
- smokkelen
- smokkelen
o.v.t.
- smokkelde
- smokkelde
- smokkelde
- smokkelden
- smokkelden
- smokkelden
v.t.t.
- heb gesmokkeld
- hebt gesmokkeld
- heeft gesmokkeld
- hebben gesmokkeld
- hebben gesmokkeld
- hebben gesmokkeld
v.v.t.
- had gesmokkeld
- had gesmokkeld
- had gesmokkeld
- hadden gesmokkeld
- hadden gesmokkeld
- hadden gesmokkeld
o.t.t.t.
- zal smokkelen
- zult smokkelen
- zal smokkelen
- zullen smokkelen
- zullen smokkelen
- zullen smokkelen
o.v.t.t.
- zou smokkelen
- zou smokkelen
- zou smokkelen
- zouden smokkelen
- zouden smokkelen
- zouden smokkelen
en verder
- ben gesmokkeld
- bent gesmokkeld
- is gesmokkeld
- zijn gesmokkeld
- zijn gesmokkeld
- zijn gesmokkeld
diversen
- smokkel!
- smokkelt!
- gesmokkeld
- smokkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor smokkelen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
smuggeltrafik | sluikhandel; smokkelarij; smokkelen; smokkelhandel | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
smuggla | smokkelen |
Verwante woorden van "smokkelen":
Verwante definities voor "smokkelen":
smokkelen vorm van smokkel:
Vertaal Matrix voor smokkel:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
smuggling | smokkel |