Nederlands
Uitgebreide vertaling voor sloven (Nederlands) in het Zweeds
sloven:
Conjugations for sloven:
o.t.t.
- sloof
- slooft
- slooft
- sloven
- sloven
- sloven
o.v.t.
- sloofte
- sloofte
- sloofte
- slooften
- slooften
- slooften
v.t.t.
- heb geslooft
- hebt geslooft
- heeft geslooft
- hebben geslooft
- hebben geslooft
- hebben geslooft
v.v.t.
- had geslooft
- had geslooft
- had geslooft
- hadden geslooft
- hadden geslooft
- hadden geslooft
o.t.t.t.
- zal sloven
- zult sloven
- zal sloven
- zullen sloven
- zullen sloven
- zullen sloven
o.v.t.t.
- zou sloven
- zou sloven
- zou sloven
- zouden sloven
- zouden sloven
- zouden sloven
en verder
- ben geslooft
- bent geslooft
- is geslooft
- zijn geslooft
- zijn geslooft
- zijn geslooft
diversen
- sloof!
- slooft!
- geslooft
- slovend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor sloven:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
arbeta hårt | aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven | aanpoten; flink aanpakken; hard werken |
arbeta som en slav | afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen | |
jobba ihjäl sig | aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven | |
jobba natt och dag | aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven | |
slava | afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen | |
slita och släpa | afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen | |
träla | afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen |
Verwante woorden van "sloven":
sloof:
-
de sloof (schort; voorschoot; werkschort; schortje)
-
de sloof (huissloof; moeke)
hushålls slitande-
hushålls slitande zelfstandig naamwoord
-
Vertaal Matrix voor sloof:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
förkläde | schort; schortje; sloof; voorschoot; werkschort | overgooier |
hushålls slitande | huissloof; moeke; sloof |