Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. skelteren:
  2. skelter:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor skelteren (Nederlands) in het Zweeds

skelteren:

skelteren werkwoord (skelter, skeltert, skelterde, skelterden, geskelterd)

  1. skelteren
    åka trampbil
    • åka trampbil werkwoord (åker trampbil, åkte trampbil, åkt trampbil)

Conjugations for skelteren:

o.t.t.
  1. skelter
  2. skeltert
  3. skeltert
  4. skelteren
  5. skelteren
  6. skelteren
o.v.t.
  1. skelterde
  2. skelterde
  3. skelterde
  4. skelterden
  5. skelterden
  6. skelterden
v.t.t.
  1. heb geskelterd
  2. hebt geskelterd
  3. heeft geskelterd
  4. hebben geskelterd
  5. hebben geskelterd
  6. hebben geskelterd
v.v.t.
  1. had geskelterd
  2. had geskelterd
  3. had geskelterd
  4. hadden geskelterd
  5. hadden geskelterd
  6. hadden geskelterd
o.t.t.t.
  1. zal skelteren
  2. zult skelteren
  3. zal skelteren
  4. zullen skelteren
  5. zullen skelteren
  6. zullen skelteren
o.v.t.t.
  1. zou skelteren
  2. zou skelteren
  3. zou skelteren
  4. zouden skelteren
  5. zouden skelteren
  6. zouden skelteren
en verder
  1. ben geskelterd
  2. bent geskelterd
  3. is geskelterd
  4. zijn geskelterd
  5. zijn geskelterd
  6. zijn geskelterd
diversen
  1. skelter!
  2. skeltert!
  3. geskelterd
  4. skelterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor skelteren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
åka trampbil skelteren

Verwante woorden van "skelteren":


skelteren vorm van skelter:

skelter [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de skelter
    gå-kort

Vertaal Matrix voor skelter:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gå-kort skelter

Verwante woorden van "skelter":