Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. shocks:
  2. shock:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor shocks (Nederlands) in het Zweeds

shocks:

shocks [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de shocks
    slag; stötar; slaganfall; knäckar

Vertaal Matrix voor shocks:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
knäckar shocks
slag shocks aard; dreun; drevels; duw; duwtje; geklots; hengst; jens; klap; klop; knal; lel; mep; muilpeer; opdoffers; opdonder; opdonders; opduvel; opduvels; oplawaai; oplawaaien; pets; peut; pol; por; revers; slag; soort; stempels; stoot; stootje; tik; toegebrachte klap; uithaal; vuistslag; zet
slaganfall shocks aanvallen; attaques; beroertes
stötar shocks

Verwante woorden van "shocks":


shocks vorm van shock:

shock [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de shock
    schock
    • schock zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor shock:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
schock shock

Verwante woorden van "shock":