Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. schuif:
  2. schuiven:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor schuif (Nederlands) in het Zweeds

schuif:

schuif [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de schuif (verschuifbare sluiting; grendel; tong; schoot)
    lås; regel; bult
    • lås [-ett] zelfstandig naamwoord
    • regel [-en] zelfstandig naamwoord
    • bult [-en] zelfstandig naamwoord
  2. de schuif (sluitinrichting voor deur of raam; grendel; knip)
    regel
    • regel [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor schuif:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bult grendel; schoot; schuif; tong; verschuifbare sluiting deurknip; klem; knip; pen; pin; rolbeugel; tapbout
lås grendel; schoot; schuif; tong; verschuifbare sluiting knipbeugel; sluiswerk
regel grendel; knip; schoot; schuif; sluitinrichting voor deur of raam; tong; verschuifbare sluiting dienstvoorschrift; filter; regel; reglement; reglementering; richtlijn; richtsnoer; stelregel; voorschrift
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lås vergrendelen

Verwante woorden van "schuif":


Wiktionary: schuif


Cross Translation:
FromToVia
schuif låda; byrålåda drawer — open-topped box in a cabinet used for storing
schuif klaff; fällbord abattantchâssis de fenêtre ou volet basculant sur un axe horizontal.

schuif vorm van schuiven:

schuiven werkwoord (schuif, schuift, schoof, schoven, geschoven)

  1. schuiven (voortschuiven)
    skuffa; skjuta; skjutsa; knuffa; fösa
    • skuffa werkwoord (skuffar, skuffade, skuffat)
    • skjuta werkwoord (skjuter, sköt, skjutit)
    • skjutsa werkwoord (skjutsar, skjutsade, skjutsat)
    • knuffa werkwoord (knuffar, knuffade, knuffat)
    • fösa werkwoord (föser, föste, föst)
  2. schuiven
    rulla
    • rulla werkwoord (rullar, rullade, rullat)

Conjugations for schuiven:

o.t.t.
  1. schuif
  2. schuift
  3. schuift
  4. schuiven
  5. schuiven
  6. schuiven
o.v.t.
  1. schoof
  2. schoof
  3. schoof
  4. schoven
  5. schoven
  6. schoven
v.t.t.
  1. heb geschoven
  2. hebt geschoven
  3. heeft geschoven
  4. hebben geschoven
  5. hebben geschoven
  6. hebben geschoven
v.v.t.
  1. had geschoven
  2. had geschoven
  3. had geschoven
  4. hadden geschoven
  5. hadden geschoven
  6. hadden geschoven
o.t.t.t.
  1. zal schuiven
  2. zult schuiven
  3. zal schuiven
  4. zullen schuiven
  5. zullen schuiven
  6. zullen schuiven
o.v.t.t.
  1. zou schuiven
  2. zou schuiven
  3. zou schuiven
  4. zouden schuiven
  5. zouden schuiven
  6. zouden schuiven
en verder
  1. ben geschoven
  2. bent geschoven
  3. is geschoven
  4. zijn geschoven
  5. zijn geschoven
  6. zijn geschoven
diversen
  1. schuif!
  2. schuift!
  3. geschoven
  4. schuivend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor schuiven:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fösa schuiven; voortschuiven
knuffa schuiven; voortschuiven dringen; duwen
rulla schuiven karren; kruien; spartelen; taxiën; verrollen
skjuta schuiven; voortschuiven afschieten; afvuren; doorschieten; dringen; duwen; filmen; schieten; schoten lossen; vuren
skjutsa schuiven; voortschuiven
skuffa schuiven; voortschuiven

Verwante woorden van "schuiven":


Verwante definities voor "schuiven":

  1. dicht langs een oppervlak bewegen1
    • schuif eens opzij1
  2. verplaatsen door te duwen1
    • ik schoof de stoel bij het raam1