Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. schreeuw:
  2. schreeuwen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor schreeuw (Nederlands) in het Zweeds

schreeuw:

schreeuw [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de schreeuw (roep; uitroep; kreet; gil)
    skrik
    • skrik [-ett] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor schreeuw:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
skrik gil; kreet; roep; schreeuw; uitroep blunder; domheid; flater; giller; misgreep; rukwinden

Verwante woorden van "schreeuw":


Wiktionary: schreeuw


Cross Translation:
FromToVia
schreeuw skri; skrik crison perçant ou puissant émis par la voix d'un être humain ou d’un animal.

schreeuwen:

schreeuwen werkwoord (schreeuw, schreeuwt, schreeuwde, schreeuwden, geschreeuwd)

  1. schreeuwen (bulderen; brullen; daveren; blaffen)
    skrika; gallskrika; tjuta; vråla
    • skrika werkwoord (skriker, skrek, skrikit)
    • gallskrika werkwoord (gallskriker, gallskrek, gallskrikit)
    • tjuta werkwoord (tjutar, tjutade, tjutat)
    • vråla werkwoord (vrålar, vrålade, vrålat)
  2. schreeuwen (gillen; krijsen)
    skrika; gapa; vråla; rya; gasta
    • skrika werkwoord (skriker, skrek, skrikit)
    • gapa werkwoord (gapar, gapade, gapat)
    • vråla werkwoord (vrålar, vrålade, vrålat)
    • rya werkwoord (ryar, ryade, ryat)
    • gasta werkwoord (gastar, gastade, gastat)
  3. schreeuwen (blaffen; brullen; bulderen)
    skrika; hojta; ropa; gapa
    • skrika werkwoord (skriker, skrek, skrikit)
    • hojta werkwoord (hojtar, hojtade, hojtat)
    • ropa werkwoord (ropar, ropade, ropat)
    • gapa werkwoord (gapar, gapade, gapat)

Conjugations for schreeuwen:

o.t.t.
  1. schreeuw
  2. schreeuwt
  3. schreeuwt
  4. schreeuwen
  5. schreeuwen
  6. schreeuwen
o.v.t.
  1. schreeuwde
  2. schreeuwde
  3. schreeuwde
  4. schreeuwden
  5. schreeuwden
  6. schreeuwden
v.t.t.
  1. heb geschreeuwd
  2. hebt geschreeuwd
  3. heeft geschreeuwd
  4. hebben geschreeuwd
  5. hebben geschreeuwd
  6. hebben geschreeuwd
v.v.t.
  1. had geschreeuwd
  2. had geschreeuwd
  3. had geschreeuwd
  4. hadden geschreeuwd
  5. hadden geschreeuwd
  6. hadden geschreeuwd
o.t.t.t.
  1. zal schreeuwen
  2. zult schreeuwen
  3. zal schreeuwen
  4. zullen schreeuwen
  5. zullen schreeuwen
  6. zullen schreeuwen
o.v.t.t.
  1. zou schreeuwen
  2. zou schreeuwen
  3. zou schreeuwen
  4. zouden schreeuwen
  5. zouden schreeuwen
  6. zouden schreeuwen
en verder
  1. ben geschreeuwd
  2. bent geschreeuwd
  3. is geschreeuwd
  4. zijn geschreeuwd
  5. zijn geschreeuwd
  6. zijn geschreeuwd
diversen
  1. schreeuw!
  2. schreeuwt!
  3. geschreeuwd
  4. schreeuwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

schreeuwen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de schreeuwen (roepen; kreten; gillen)
    skrika
    • skrika [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor schreeuwen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
skrika gillen; kreten; roepen; schreeuwen joelen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gallskrika blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen
gapa blaffen; brullen; bulderen; gillen; krijsen; schreeuwen staarogen
gasta gillen; krijsen; schreeuwen
hojta blaffen; brullen; bulderen; schreeuwen
ropa blaffen; brullen; bulderen; schreeuwen aanroepen; erbij halen; erbij roepen; praaien; roepen
rya gillen; krijsen; schreeuwen
skrika blaffen; brullen; bulderen; daveren; gillen; krijsen; schreeuwen aanroepen; blaffen; blèren; brullen; fulmineren; het uitgillen; huilen; janken; joelen; keffen; krijsen; praaien; razen; roepen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitgieren; uitgillen; uitjouwen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen
tjuta blaffen; brullen; bulderen; daveren; schreeuwen brullen; fulmineren; grienen; het uitgillen; huilen; janken; luidkeels iets verkondigen; razen; schetteren; snikken; snotteren; tekeergaan; tetteren; tieren; tranen; tranen afscheiden; uitroepen; uitschreeuwen
vråla blaffen; brullen; bulderen; daveren; gillen; krijsen; schreeuwen blèren; brullen; fulmineren; het uitgillen; joelen; luidkeels iets verkondigen; razen; schetteren; tekeergaan; tetteren; tieren; uitgalmen; uitgillen; uitjouwen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen

Verwante woorden van "schreeuwen":


Antoniemen van "schreeuwen":


Verwante definities voor "schreeuwen":

  1. het hard roepen1
    • schreeuw niet zo, ik versta je wel!1

Wiktionary: schreeuwen


Cross Translation:
FromToVia
schreeuwen ropa; hojta call — to cry or shout
schreeuwen skrika; skälla cry — intransitive: to shout, scream, yell
schreeuwen skrika; ropa cry — transitive: to shout, to scream (words)
schreeuwen skrika scream — to make the sound of a scream
schreeuwen skrika shout — to utter a sudden and loud outcry
schreeuwen skråla; skrika squall — to cry or wail loudly
schreeuwen yla; bräka; böla; råma hurler — Traductions à trier suivant le sens

Computer vertaling door derden: