Nederlands

Uitgebreide vertaling voor schraalheid (Nederlands) in het Zweeds

schraalheid:

schraalheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de schraalheid (karigheid; poverheid; schamelheid; armzaligheid)
    knussel; sparsamhet; njugghet
  2. de schraalheid (dorheid; droogte)
    torrhet; ofruktbarhet
  3. de schraalheid (magerte; magerheid)
    magerhet; benighet

Vertaal Matrix voor schraalheid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
benighet magerheid; magerte; schraalheid
knussel armzaligheid; karigheid; poverheid; schamelheid; schraalheid
magerhet magerheid; magerte; schraalheid dun zijn; ielheid; knokigheid; magerheid; magerte
njugghet armzaligheid; karigheid; poverheid; schamelheid; schraalheid gierigheid; krenterigheid; vrekkigheid
ofruktbarhet dorheid; droogte; schraalheid onvruchtbaarheid; onzinnigheid; vruchteloos
sparsamhet armzaligheid; karigheid; poverheid; schamelheid; schraalheid spaarzaamheid; zuinig zijn; zuinigheid
torrhet dorheid; droogte; schraalheid

Verwante woorden van "schraalheid":


Wiktionary: schraalheid


Cross Translation:
FromToVia
schraalheid hungersnöd disettemanque de certaines choses utiles.

schraal:

schraal bijvoeglijk naamwoord

  1. schraal (pover; mager; karig; berooid)
    knapert; fattigt
  2. schraal (pover; mager; schamel; armzalig; karig)
    fattigt; fattig
  3. schraal (geen vet op de botten hebbende; mager; dun; iel; schriel)
    utmärglad; mager; tunt; magert; utmärglat; skinntorrt
  4. schraal (droog; schriel)
    skadat av torka; torrt; torr; uttorkat; förtorkad; förtorkat
  5. schraal (dor)
    kargt; öde; fattig; fattigt; ödsligt; ofruktbar; ofruktbart
  6. schraal (sobertjes; schraaltjes; magertjes; dunnetjes)
    anspråkslöst; pretantionslöst; pretantionslös; modest

Vertaal Matrix voor schraal:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
öde fortuintje; levenslot; lot; lotsbestemming; predestinatie; voorbeschikking
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anspråkslöst dunnetjes; magertjes; schraal; schraaltjes; sobertjes bescheiden; eenvoudig; gering; matig; nietig; onaanzienlijk; onbetekenend; pretentieloos; sober; zonder pretenties
fattig armzalig; dor; karig; mager; pover; schamel; schraal arm; armetierig; berooid; pover
fattigt armzalig; berooid; dor; karig; mager; pover; schamel; schraal arm; armetierig; berooid; pover
förtorkad droog; schraal; schriel
förtorkat droog; schraal; schriel
kargt dor; schraal
knapert berooid; karig; mager; pover; schraal
mager dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel halfvet; laagcalorisch; mager; vellerig; vetarm
magert dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel halfvet; laagcalorisch; mager; spichtig; sprieterig; tenger; vellerig; vetarm
modest dunnetjes; magertjes; schraal; schraaltjes; sobertjes
ofruktbar dor; schraal improduktief; infertiel; onproduktief; onvruchtbaar
ofruktbart dor; schraal improduktief; infertiel; onproduktief; onvruchtbaar
pretantionslös dunnetjes; magertjes; schraal; schraaltjes; sobertjes
pretantionslöst dunnetjes; magertjes; schraal; schraaltjes; sobertjes
skadat av torka droog; schraal; schriel
skinntorrt dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel
torr droog; schraal; schriel droge; leukweg; muf; oubakken; oud; oudbakken; plat; verschaald
torrt droog; schraal; schriel bar; droge; droogjes; leukweg; muf; onbegroeid; oubakken; oud; oudbakken; plat; regenarm; verschaald
tunt dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel dun; ijl; van geringe dichtheid
utmärglad dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel ingevallen
utmärglat dun; geen vet op de botten hebbende; iel; mager; schraal; schriel vermagerd
uttorkat droog; schraal; schriel regenarm
öde dor; schraal afgezonderd; desolaat; eenzaam; uitgestorven; verlaten
ödsligt dor; schraal uitgestorven; vereenzaamd

Verwante woorden van "schraal":


Wiktionary: schraal


Cross Translation:
FromToVia
schraal svag; klen chétif — Qui est faible, frêle. — usage Se dit des personnes ou des choses qui n’ont pas l’apparence ou les qualités, la force qu’elles devoir avoir.
schraal otillräcklig; odudlig insuffisant — Qui ne suffire pas.
schraal ynklig mesquin — Qui témoigne d’avarice
schraal rar; sällsam; sällspord; sällsynt rare — Qui est en petit nombre, qui se trouve difficilement.