Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. schorsen:
  2. schors:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor schorsen (Nederlands) in het Zweeds

schorsen:

schorsen werkwoord (schors, schorst, schorste, schorsten, geschorst)

  1. schorsen (suspenderen)
    suspendera; utesluta; upphäva
    • suspendera werkwoord (suspenderar, suspenderade, suspenderat)
    • utesluta werkwoord (uteslutar, uteslutade, uteslutat)
    • upphäva werkwoord (upphävar, upphävade, upphävat)

Conjugations for schorsen:

o.t.t.
  1. schors
  2. schorst
  3. schorst
  4. schorsen
  5. schorsen
  6. schorsen
o.v.t.
  1. schorste
  2. schorste
  3. schorste
  4. schorsten
  5. schorsten
  6. schorsten
v.t.t.
  1. heb geschorst
  2. hebt geschorst
  3. heeft geschorst
  4. hebben geschorst
  5. hebben geschorst
  6. hebben geschorst
v.v.t.
  1. had geschorst
  2. had geschorst
  3. had geschorst
  4. hadden geschorst
  5. hadden geschorst
  6. hadden geschorst
o.t.t.t.
  1. zal schorsen
  2. zult schorsen
  3. zal schorsen
  4. zullen schorsen
  5. zullen schorsen
  6. zullen schorsen
o.v.t.t.
  1. zou schorsen
  2. zou schorsen
  3. zou schorsen
  4. zouden schorsen
  5. zouden schorsen
  6. zouden schorsen
en verder
  1. ben geschorst
  2. bent geschorst
  3. is geschorst
  4. zijn geschorst
  5. zijn geschorst
  6. zijn geschorst
diversen
  1. schors!
  2. schorst!
  3. geschorst
  4. schorsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor schorsen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
suspendera schorsen; suspenderen
upphäva schorsen; suspenderen herroepen; te niet doen; terugroepen
utesluta schorsen; suspenderen bannen; bezweren; buitensluiten; uitbannen; uitsluiten; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; uitzonderen; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen; weglaten

Verwante woorden van "schorsen":


schors:

schors [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de schors (bast)
    bark
    • bark [-en] zelfstandig naamwoord
  2. de schors (bast)
    skälla
    • skälla [-en] zelfstandig naamwoord
  3. de schors (stukje schors)
    barkstycke

Vertaal Matrix voor schors:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bark bast; schors boomschors
barkstycke schors; stukje schors
skälla bast; schors
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
skälla blaffen; keffen

Verwante woorden van "schors":


Wiktionary: schors

schors
noun
  1. buitenste laag van planten en bomen

Cross Translation:
FromToVia
schors bark bark — exterior covering of a tree
schors bark écorce — Partie superficielle et protectrice des arbres et des végétaux