Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor schoppen (Nederlands) in het Zweeds
schoppen:
-
schoppen (trappen geven; trappen)
– er een harde stoot met je voet tegen geven 1
Conjugations for schoppen:
o.t.t.
- schop
- schopt
- schopt
- schoppen
- schoppen
- schoppen
o.v.t.
- schopte
- schopte
- schopte
- schopten
- schopten
- schopten
v.t.t.
- heb geschopt
- hebt geschopt
- heeft geschopt
- hebben geschopt
- hebben geschopt
- hebben geschopt
v.v.t.
- had geschopt
- had geschopt
- had geschopt
- hadden geschopt
- hadden geschopt
- hadden geschopt
o.t.t.t.
- zal schoppen
- zult schoppen
- zal schoppen
- zullen schoppen
- zullen schoppen
- zullen schoppen
o.v.t.t.
- zou schoppen
- zou schoppen
- zou schoppen
- zouden schoppen
- zouden schoppen
- zouden schoppen
en verder
- ben geschopt
- bent geschopt
- is geschopt
- zijn geschopt
- zijn geschopt
- zijn geschopt
diversen
- schop!
- schopt!
- geschopt
- schoppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de schoppen (spades; scheppen)
-
de schoppen (schoppenmotief)
spader mönstrad-
spader mönstrad zelfstandig naamwoord
-
Vertaal Matrix voor schoppen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
spader | scheppen; schoppen; spades | |
spader mönstrad | schoppen; schoppenmotief | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fjutta | schoppen; trappen; trappen geven | |
kicka | schoppen; trappen; trappen geven | |
rekylera | schoppen; trappen; trappen geven | |
sparka | schoppen; trappen; trappen geven | aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; congé geven; eruit gooien; in werking stellen; ontheffen; ontslaan; opstarten; uitsturen; van zijn positie verdrijven; verzenden; wegsturen; wegzenden |
Verwante woorden van "schoppen":
Synoniemen voor "schoppen":
Verwante definities voor "schoppen":
Wiktionary: schoppen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schoppen | → sparka | ↔ boot — kick |
• schoppen | → sparka | ↔ kick — strike with or raise the foot or leg |
• schoppen | → spader | ↔ spade — one of the black suits in a deck of cards |
• schoppen | → spader | ↔ spades — suit of playing cards |
• schoppen | → spader | ↔ Pik — Farbe im französischen Kartenblatt mit einem schwarzen Lindenblatt als Symbol |
• schoppen | → trampa | ↔ treten — Hilfsverb haben: ein Pedalfahrzeug mit den Füßen antreiben |
• schoppen | → sparka | ↔ treten — Hilfsverb haben: mit dem Fuß oder Knie einen Hieb versetzen |
schop:
-
de schop (voetbeweging; trap)
Vertaal Matrix voor schop:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
njutning | schop; trap; voetbeweging | aardigheid; geneugte; genieten; genoegen; genot; plezier |
nöje | schop; trap; voetbeweging | aardigheid; entertainment; gein; geneugte; genieten; genoegen; genot; grap; grapjes; jolijt; jool; keet; leut; lol; lolletjes; lust; plezier; pret; pretmakerij; schertsen; tijdverdrijf; uiting van vrolijkheid |
skopa | schep; schop; spade | primeur; scheplepel |
skovel | schep; schop; spade | |
spade | schep; schop; spade | |
spark | schop; trap; voetbeweging |
Verwante woorden van "schop":
Wiktionary: schop
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schop | → spark | ↔ kick — hit or strike with the leg or foot |
• schop | → skyffel; skovel; spade | ↔ shovel — tool for moving portions of material |
• schop | → spade | ↔ spade — a garden tool with a handle and a flat blade for digging |
• schop | → spark | ↔ Fußtritt — der Tritt einer Person, um diese zu demütigen oder zu züchtigen |
• schop | → skyffel; spade | ↔ bêche — Outil |
• schop | → hugg | ↔ coup — impression que fait un corps sur un autre en le frappant. |
• schop | → spark | ↔ coup de pied — Coup donné avec le pied |