Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. schoor:
  2. schoren:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor schoor (Nederlands) in het Zweeds

schoor:

schoor [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de schoor (schraag)
    stöd; stötta
    • stöd [-ett] zelfstandig naamwoord
    • stötta [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor schoor:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stöd schoor; schraag assistentie; houvast; kost; medewerking; norm; onderhoud; onderhoudsgeld; ondersteuning; ruggensteun; rugsteun; schraagpijler; standaard; steun; steuntje; stut; support; voedsel
stötta schoor; schraag steunbout
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stötta dragen; ondersteunen; schoren; schragen; steunen; stutten
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stötta gestut; ondersteund

Verwante woorden van "schoor":


schoor vorm van schoren:

schoren werkwoord (schoor, schoort, schoorde, schoorden, geschoord)

  1. schoren (stutten; ondersteunen; steunen; dragen; schragen)
    stötta; proppa
    • stötta werkwoord (stöttar, stöttade, stöttat)
    • proppa werkwoord (proppar, proppade, proppat)

Conjugations for schoren:

o.t.t.
  1. schoor
  2. schoort
  3. schoort
  4. schoren
  5. schoren
  6. schoren
o.v.t.
  1. schoorde
  2. schoorde
  3. schoorde
  4. schoorden
  5. schoorden
  6. schoorden
v.t.t.
  1. heb geschoord
  2. hebt geschoord
  3. heeft geschoord
  4. hebben geschoord
  5. hebben geschoord
  6. hebben geschoord
v.v.t.
  1. had geschoord
  2. had geschoord
  3. had geschoord
  4. hadden geschoord
  5. hadden geschoord
  6. hadden geschoord
o.t.t.t.
  1. zal schoren
  2. zult schoren
  3. zal schoren
  4. zullen schoren
  5. zullen schoren
  6. zullen schoren
o.v.t.t.
  1. zou schoren
  2. zou schoren
  3. zou schoren
  4. zouden schoren
  5. zouden schoren
  6. zouden schoren
en verder
  1. ben geschoord
  2. bent geschoord
  3. is geschoord
  4. zijn geschoord
  5. zijn geschoord
  6. zijn geschoord
diversen
  1. schoor!
  2. schoort!
  3. geschoord
  4. schorend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor schoren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stötta schoor; schraag; steunbout
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
proppa dragen; ondersteunen; schoren; schragen; steunen; stutten ineen duwen; onbeschoft eten; proppen; vreten
stötta dragen; ondersteunen; schoren; schragen; steunen; stutten
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stötta gestut; ondersteund

Verwante woorden van "schoren":


Wiktionary: schoren


Cross Translation:
FromToVia
schoren stödja appuyerplacer contre quelque chose.
schoren behålla; förvara; konservera maintenirtenir ferme et fixe.