Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. schermutselen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor schermutselen (Nederlands) in het Zweeds

schermutselen:

schermutselen werkwoord (schermutsel, schermutselt, schermutselde, schermutselden, geschermutseld)

  1. schermutselen (kleine gevechten leveren)
    slåss; knuffas; skärmytsla
    • slåss werkwoord (slåss igen, slogs igen, slagits)
    • knuffas werkwoord (knuffar, knuffade, knuffat)
    • skärmytsla werkwoord (skärmytslar, skärmytslade, skärmytslat)

Conjugations for schermutselen:

o.t.t.
  1. schermutsel
  2. schermutselt
  3. schermutselt
  4. schermutselen
  5. schermutselen
  6. schermutselen
o.v.t.
  1. schermutselde
  2. schermutselde
  3. schermutselde
  4. schermutselden
  5. schermutselden
  6. schermutselden
v.t.t.
  1. heb geschermutseld
  2. hebt geschermutseld
  3. heeft geschermutseld
  4. hebben geschermutseld
  5. hebben geschermutseld
  6. hebben geschermutseld
v.v.t.
  1. had geschermutseld
  2. had geschermutseld
  3. had geschermutseld
  4. hadden geschermutseld
  5. hadden geschermutseld
  6. hadden geschermutseld
o.t.t.t.
  1. zal schermutselen
  2. zult schermutselen
  3. zal schermutselen
  4. zullen schermutselen
  5. zullen schermutselen
  6. zullen schermutselen
o.v.t.t.
  1. zou schermutselen
  2. zou schermutselen
  3. zou schermutselen
  4. zouden schermutselen
  5. zouden schermutselen
  6. zouden schermutselen
en verder
  1. ben geschermutseld
  2. bent geschermutseld
  3. is geschermutseld
  4. zijn geschermutseld
  5. zijn geschermutseld
  6. zijn geschermutseld
diversen
  1. schermutsel!
  2. schermutselt!
  3. geschermutseld
  4. schermutselend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor schermutselen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
knuffas kleine gevechten leveren; schermutselen jachten; jakkeren; reppen; spoeden
skärmytsla kleine gevechten leveren; schermutselen
slåss kleine gevechten leveren; schermutselen bakkeleien; duelleren; een strijd houden; frezen; kampen; knokken; matten; vechten