Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. samenvallen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor samenvallen (Nederlands) in het Zweeds

samenvallen:

samenvallen werkwoord (val samen, valt samen, samengevallen)

  1. samenvallen (samenlopen)
    sammanfalla; sammanträffa
    • sammanfalla werkwoord (sammanfaller, sammanföl, sammanfallit)
    • sammanträffa werkwoord (sammanträffar, sammanträffade, sammanträffat)

Conjugations for samenvallen:

o.t.t.
  1. val samen
  2. valt samen
  3. valt samen
  4. vallen samen
  5. vallen samen
  6. vallen samen
v.t.t.
  1. ben samengevallen
  2. bent samengevallen
  3. is samengevallen
  4. zijn samengevallen
  5. zijn samengevallen
  6. zijn samengevallen
v.v.t.
  1. was samengevallen
  2. was samengevallen
  3. was samengevallen
  4. waren samengevallen
  5. waren samengevallen
  6. waren samengevallen
o.t.t.t.
  1. zal samenvallen
  2. zult samenvallen
  3. zal samenvallen
  4. zullen samenvallen
  5. zullen samenvallen
  6. zullen samenvallen
o.v.t.t.
  1. zou samenvallen
  2. zou samenvallen
  3. zou samenvallen
  4. zouden samenvallen
  5. zouden samenvallen
  6. zouden samenvallen
diversen
  1. val samen!
  2. valt samen!
  3. samengevallen
  4. samenvallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

samenvallen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. samenvallen
    falla ihop

Vertaal Matrix voor samenvallen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
falla ihop samenvallen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
falla ihop afleggen; bezwijken; het onderspit delven; inkalven; omlaagstorten; tenondergaan; vallen
sammanfalla samenlopen; samenvallen
sammanträffa samenlopen; samenvallen

Wiktionary: samenvallen


Cross Translation:
FromToVia
samenvallen sammanträffa; sammanfalla coïncider — géométrie|fr S’ajuster l’un sur l’autre dans toutes les parties, parler de lignes, de surfaces.