Nederlands
Uitgebreide vertaling voor samenlopen (Nederlands) in het Zweeds
samenlopen:
-
samenlopen (samenvallen)
Conjugations for samenlopen:
o.t.t.
- loop samen
- loopt samen
- loopt samen
- lopen samen
- lopen samen
- lopen samen
o.v.t.
- liep samen
- liep samen
- liep samen
- liepen samen
- liepen samen
- liepen samen
v.t.t.
- ben samengelopen
- bent samengelopen
- is samengelopen
- zijn samengelopen
- zijn samengelopen
- zijn samengelopen
v.v.t.
- was samengelopen
- was samengelopen
- was samengelopen
- waren samengelopen
- waren samengelopen
- waren samengelopen
o.t.t.t.
- zal samenlopen
- zult samenlopen
- zal samenlopen
- zullen samenlopen
- zullen samenlopen
- zullen samenlopen
o.v.t.t.
- zou samenlopen
- zou samenlopen
- zou samenlopen
- zouden samenlopen
- zouden samenlopen
- zouden samenlopen
diversen
- loop samen!
- loopt samen!
- samengelopen
- samenlopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor samenlopen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
gå ihop | samenlopen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
gå ihop | een fusie aangaan; fuseren; op elkaar afstemmen; samengaan | |
sammanfalla | samenlopen; samenvallen | |
sammanträffa | samenlopen; samenvallen |
Verwante woorden van "samenlopen":
samenlopen vorm van samenloop:
-
de samenloop
Vertaal Matrix voor samenloop:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
sammanträffande | samenloop | toeval; toevalligheid |