Nederlands
Uitgebreide vertaling voor ruit (Nederlands) in het Zweeds
ruit:
-
de ruit (vensterruit; raam; venster)
-
de ruit (vensterglas; raam; glas)
fönsterglas-
fönsterglas zelfstandig naamwoord
-
Vertaal Matrix voor ruit:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fönsterglas | glas; raam; ruit; vensterglas | glas; glazen venster |
fönsterruta | raam; ruit; venster; vensterruit | deelvenster |
glasruta | raam; ruit; venster; vensterruit | ruitje; vierkantje |
Verwante woorden van "ruit":
Verwante definities voor "ruit":
Wiktionary: ruit
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ruit | → romb | ↔ rhombus — A parallelogram having all sides of equal length |
• ruit | → fönster; ruta; vindöga; glugg | ↔ window — opening for light and air |
• ruit | → ruta; fönsterruta | ↔ windowpane — piece of glass filling a window |
• ruit | → glas | ↔ vitre — plaque de verre située sur une ouverture telle qu’une porte ou une fenêtre. |
ruiten:
-
ruiten
Vertaal Matrix voor ruiten:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fönster | ruiten | deelvenster; venster |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
rutig | ruiten | geruit |
rutigt | ruiten | geblokt; geruit |
Verwante woorden van "ruiten":
ruien:
-
ruien (verharen)
Conjugations for ruien:
o.t.t.
- rui
- ruit
- ruit
- ruien
- ruien
- ruien
o.v.t.
- ruide
- ruide
- ruide
- ruiden
- ruiden
- ruiden
v.t.t.
- heb geruid
- hebt geruid
- heeft geruid
- hebben geruid
- hebben geruid
- hebben geruid
v.v.t.
- had geruid
- had geruid
- had geruid
- hadden geruid
- hadden geruid
- hadden geruid
o.t.t.t.
- zal ruien
- zult ruien
- zal ruien
- zullen ruien
- zullen ruien
- zullen ruien
o.v.t.t.
- zou ruien
- zou ruien
- zou ruien
- zouden ruien
- zouden ruien
- zouden ruien
diversen
- rui!
- ruit!
- geruid
- ruiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor ruien:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fälla hår | ruien; verharen | |
rugga | ruien; verharen | |
ömsa skinn | ruien; verharen |