Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor roof (Nederlands) in het Zweeds
roof:
Vertaal Matrix voor roof:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
berövande | beroving; roof | |
ruga | korst; roof; wondkorst | |
rån | beroving; roof | ouwel; overval; roofoverval |
skorpa | korst; roof; wondkorst | biscuit; biscuitje; kaakje; koek; koekje; korstje |
sårskorpa | korst; roof; wondkorst | schurft |
Verwante woorden van "roof":
roven:
-
roven (plunderen; leegplunderen; uitplunderen)
-
roven (stelen; pikken; verdonkeremanen; ontnemen; toeëigenen; snaaien; gappen; kapen; inpikken; ontfutselen; jatten; ontvreemden; wegpikken; wegnemen; plunderen; wegkapen; benemen; achteroverdrukken; afnemen; vervreemden; verduisteren; verdonkeren; wegpakken; leegstelen)
-
roven (beroven)
Conjugations for roven:
o.t.t.
- roof
- rooft
- rooft
- roven
- roven
- roven
o.v.t.
- roofde
- roofde
- roofde
- roofden
- roofden
- roofden
v.t.t.
- heb geroofd
- hebt geroofd
- heeft geroofd
- hebben geroofd
- hebben geroofd
- hebben geroofd
v.v.t.
- had geroofd
- had geroofd
- had geroofd
- hadden geroofd
- hadden geroofd
- hadden geroofd
o.t.t.t.
- zal roven
- zult roven
- zal roven
- zullen roven
- zullen roven
- zullen roven
o.v.t.t.
- zou roven
- zou roven
- zou roven
- zouden roven
- zouden roven
- zouden roven
diversen
- roof!
- rooft!
- geroofd
- rovend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de roven (wondkorsten; korsten)
Vertaal Matrix voor roven:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
skorplager | korsten; roven; wondkorsten | |
skorpor | korsten; roven; wondkorsten | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
plundra | beroven; leegplunderen; plunderen; roven; uitplunderen | leeghalen; leegplunderen; leegroven; leegstelen; plunderen; uitknijpen; uitpersen; uitzuigen |
råna | beroven; roven | beroven; bestelen; gijzelen |
stjäla | achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken | achterhouden; achteroverdrukken; afsnoepen; gappen; inpikken; jatten; ladelichten; ontstelen; ontvreemden; pikken; snaaien; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; weggraaien; wegkapen; wegpikken |