Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. ritselen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor ritselen (Nederlands) in het Zweeds

ritselen:

ritselen werkwoord (ritsel, ritselt, ritselde, ritselden, geritseld)

  1. ritselen (knisperen)
    prassla; frasa; smattra
    • prassla werkwoord (prasslar, prasslade, prasslat)
    • frasa werkwoord (frasar, frasade, frasat)
    • smattra werkwoord (smattrar, smattrade, smattrat)

Conjugations for ritselen:

o.t.t.
  1. ritsel
  2. ritselt
  3. ritselt
  4. ritselen
  5. ritselen
  6. ritselen
o.v.t.
  1. ritselde
  2. ritselde
  3. ritselde
  4. ritselden
  5. ritselden
  6. ritselden
v.t.t.
  1. heb geritseld
  2. hebt geritseld
  3. heeft geritseld
  4. hebben geritseld
  5. hebben geritseld
  6. hebben geritseld
v.v.t.
  1. had geritseld
  2. had geritseld
  3. had geritseld
  4. hadden geritseld
  5. hadden geritseld
  6. hadden geritseld
o.t.t.t.
  1. zal ritselen
  2. zult ritselen
  3. zal ritselen
  4. zullen ritselen
  5. zullen ritselen
  6. zullen ritselen
o.v.t.t.
  1. zou ritselen
  2. zou ritselen
  3. zou ritselen
  4. zouden ritselen
  5. zouden ritselen
  6. zouden ritselen
en verder
  1. is geritseld
  2. zijn geritseld
diversen
  1. ritsel!
  2. ritselt!
  3. geritseld
  4. ritselend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor ritselen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
frasa knisperen; ritselen inkleden; ruisen; suizelen; suizen; zacht ruisen
prassla knisperen; ritselen ruisen; suizelen; suizen; zacht ruisen
smattra knisperen; ritselen ruisen; zacht ruisen