Nederlands
Uitgebreide vertaling voor rinkelen (Nederlands) in het Zweeds
rinkelen:
Conjugations for rinkelen:
o.t.t.
- rinkel
- rinkelt
- rinkelt
- rinkelen
- rinkelen
- rinkelen
o.v.t.
- rinkelde
- rinkelde
- rinkelde
- rinkelden
- rinkelden
- rinkelden
v.t.t.
- heb gerinkeld
- hebt gerinkeld
- heeft gerinkeld
- hebben gerinkeld
- hebben gerinkeld
- hebben gerinkeld
v.v.t.
- had gerinkeld
- had gerinkeld
- had gerinkeld
- hadden gerinkeld
- hadden gerinkeld
- hadden gerinkeld
o.t.t.t.
- zal rinkelen
- zult rinkelen
- zal rinkelen
- zullen rinkelen
- zullen rinkelen
- zullen rinkelen
o.v.t.t.
- zou rinkelen
- zou rinkelen
- zou rinkelen
- zouden rinkelen
- zouden rinkelen
- zouden rinkelen
diversen
- rinkel!
- rinkelt!
- gerinkeld
- rinkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor rinkelen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
klinga | blad van een roeispaan | |
ringa | bellen; opbellen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
klanga | klingelen; rinkelen; tingelen; tinkelen | |
klinga | klingelen; rinkelen; tingelen; tinkelen | kletteren; rammelen; schellen |
ringa | klingelen; rinkelen; tingelen; tinkelen | aanbellen; bellen; door de telefoon praten; iemand opbellen; kiezen; kletteren; opbellen; overgaan; rammelen; telefoneren; telefoontje plegen |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ringa | draaiend kiezen; kiezen | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ringa | minuscuul; zeer klein |