Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. rijden:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor rijden (Nederlands) in het Zweeds

rijden:

rijden werkwoord (rijd, rijdt, reed, reden, gereden)

  1. rijden (karren)
    köra; driva
    • köra werkwoord (kör, körde, kört)
    • driva werkwoord (driver, drev, drivit)

Conjugations for rijden:

o.t.t.
  1. rijd
  2. rijdt
  3. rijdt
  4. rijden
  5. rijden
  6. rijden
o.v.t.
  1. reed
  2. reed
  3. reed
  4. reden
  5. reden
  6. reden
v.t.t.
  1. heb gereden
  2. hebt gereden
  3. heeft gereden
  4. hebben gereden
  5. hebben gereden
  6. hebben gereden
v.v.t.
  1. had gereden
  2. had gereden
  3. had gereden
  4. hadden gereden
  5. hadden gereden
  6. hadden gereden
o.t.t.t.
  1. zal rijden
  2. zult rijden
  3. zal rijden
  4. zullen rijden
  5. zullen rijden
  6. zullen rijden
o.v.t.t.
  1. zou rijden
  2. zou rijden
  3. zou rijden
  4. zouden rijden
  5. zouden rijden
  6. zouden rijden
en verder
  1. ben gereden
  2. bent gereden
  3. is gereden
  4. zijn gereden
  5. zijn gereden
  6. zijn gereden
diversen
  1. rijd!
  2. rijdt!
  3. gereden
  4. rijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

rijden [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. rijden (autorijden)
    köra
    • köra [-ett] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor rijden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
köra autorijden; rijden heenrit
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
driva karren; rijden aansporen; aanzetten; belachelijk maken; bespotten; breeuwen; de spot drijven; dichten; ironiseren; noodzaken tot; opdringen; stressen
köra karren; rijden aan het stuur zitten; berijden; sturen; transporteren; uitvoeren; vervoeren; zenden

Verwante definities voor "rijden":

  1. in een voertuig vervoeren1
    • kun jij mij naar huis rijden?1
  2. vooruit komen1
    • deze auto kan niet meer rijden1

Wiktionary: rijden

rijden
verb
  1. zich verplaatsen met behulp van een voertuig

Cross Translation:
FromToVia
rijden cykla cycle — to ride a cycle
rijden framföra; köra drive — operate (a wheeled motorized vehicle)
rijden köra drive — convey (a person, etc) in a wheeled motorized vehicle
rijden rida; åka ride — to transport oneself by sitting on and directing a horse, bicycle etc.
rijden åka ride — to be transported in a vehicle as a passenger
rijden rida reiten — (intransitiv) Hilfsverb „sein“, seltener „haben“: sich auf dem Rücken eines Reittieres (besonders eines Pferdes) befinden und sich mit dessen Hilfe fortbewegen
rijden ; fara; åka allerse déplacer jusqu'à un endroit.
rijden rida chevaucher — Aller à cheval

Verwante vertalingen van rijden