Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. remmen:
  2. rem:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor remmen (Nederlands) in het Zweeds

remmen:

remmen werkwoord (rem, remt, remde, remden, geremd)

  1. remmen (afremmen; stoppen)
    bromsa in; sakta ner
    • bromsa in werkwoord (bromsar in, bromsade in, bromsat in)
    • sakta ner werkwoord (saktar ner, saktade ner, saktat ner)
  2. remmen (stopzetten; ophouden; tegenhouden; halt houden; tot staan brengen)
    stoppa; stanna; hejda; hämma
    • stoppa werkwoord (stoppar, stoppade, stoppat)
    • stanna werkwoord (stannar, stannade, stannat)
    • hejda werkwoord (hejdar, hejdade, hejdjat)
    • hämma werkwoord (hämmar, hämmade, hämmat)
  3. remmen (afremmen)
    ta det lugnt; bromsa ned
    • ta det lugnt werkwoord (tar det lugnt, tog det lugnt, tagit det lugnt)
    • bromsa ned werkwoord (bromsar ned, bromsade ned, bromsat ned)

Conjugations for remmen:

o.t.t.
  1. rem
  2. remt
  3. remt
  4. remmen
  5. remmen
  6. remmen
o.v.t.
  1. remde
  2. remde
  3. remde
  4. remden
  5. remden
  6. remden
v.t.t.
  1. heb geremd
  2. hebt geremd
  3. heeft geremd
  4. hebben geremd
  5. hebben geremd
  6. hebben geremd
v.v.t.
  1. had geremd
  2. had geremd
  3. had geremd
  4. hadden geremd
  5. hadden geremd
  6. hadden geremd
o.t.t.t.
  1. zal remmen
  2. zult remmen
  3. zal remmen
  4. zullen remmen
  5. zullen remmen
  6. zullen remmen
o.v.t.t.
  1. zou remmen
  2. zou remmen
  3. zou remmen
  4. zouden remmen
  5. zouden remmen
  6. zouden remmen
en verder
  1. ben geremd
  2. bent geremd
  3. is geremd
  4. zijn geremd
  5. zijn geremd
  6. zijn geremd
diversen
  1. rem!
  2. remt!
  3. geremd
  4. remmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor remmen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stanna aborteren; stilhouden; stoppen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bromsa in afremmen; remmen; stoppen
bromsa ned afremmen; remmen
hejda halt houden; ophouden; remmen; stopzetten; tegenhouden; tot staan brengen belemmeren; beletten; hinderen; onmogelijk maken; storen; verhinderen
hämma halt houden; ophouden; remmen; stopzetten; tegenhouden; tot staan brengen belemmeren; beletten; hinderen; lenen; onmogelijk maken; ontlenen; rekken; stelpen; stillen; storen; temporiseren; verhinderen; vertragen
sakta ner afremmen; remmen; stoppen gas terugnemen; snelheid matigen
stanna halt houden; ophouden; remmen; stopzetten; tegenhouden; tot staan brengen doen stoppen; stilstaan; tegengehouden worden; tot stilstand komen
stoppa halt houden; ophouden; remmen; stopzetten; tegenhouden; tot staan brengen afhouden; beletten; doen stoppen; een halt toeroepen; ervanaf houden; gaten dichten; ineen duwen; mazen; ophouden; opzetten; proppen; stelpen; stillen; stoppen; tegengehouden worden; temporiseren; vertragen; weerhouden
ta det lugnt afremmen; remmen gas terugnemen; zich vertreden

Verwante woorden van "remmen":


Verwante definities voor "remmen":

  1. het ding laten stoppen1
    • je moet remmen voor je de bocht om gaat1

Wiktionary: remmen


Cross Translation:
FromToVia
remmen att förhindra; att avstyra; hämma inhibit — to hinder; to restrain
remmen bromsa freinerretenir, ralentir, arrêter à l’aide d’un frein.

rem:

rem [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de rem
    broms
    • broms [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor rem:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
broms rem bromvlieg; paardenvlieg; steekvlieg; vang

Verwante woorden van "rem":


Verwante definities voor "rem":

  1. onderdeel om voertuig langzamer te laten lopen1
    • je moet op de rem trappen als je de bocht om gaat1

Wiktionary: rem


Cross Translation:
FromToVia
rem broms BremseTechnik, Mechanik: Vorrichtung, die dazu dient, eine Bewegung zu verlangsamen oder anzuhalten