Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. prut:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor prut (Nederlands) in het Zweeds

prut:

prut [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de prut (bagger; modder; slib; slik; slijk)
    gyttja; slam; sörja; lera; smuts; dy
    • gyttja [-en] zelfstandig naamwoord
    • slam [-ett] zelfstandig naamwoord
    • sörja [-ett] zelfstandig naamwoord
    • lera [-en] zelfstandig naamwoord
    • smuts [-en] zelfstandig naamwoord
    • dy [-en] zelfstandig naamwoord
  2. de prut (smurrie; drek)
    smuts; lerig
    • smuts [-en] zelfstandig naamwoord
    • lerig zelfstandig naamwoord
  3. de prut (koffiedik; drab)
    kaffesump

Vertaal Matrix voor prut:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dy bagger; modder; prut; slib; slijk; slik
gyttja bagger; modder; prut; slib; slijk; slik
kaffesump drab; koffiedik; prut
lera bagger; modder; prut; slib; slijk; slik klei; leem
lerig drek; prut; smurrie
slam bagger; modder; prut; slib; slijk; slik slem
smuts bagger; drek; modder; prut; slib; slijk; slik; smurrie viezigheden; zwijnerij
sörja bagger; modder; prut; slib; slijk; slik mengvoer
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sörja bedroefd zijn; bedroeven; bewenen; in de rouw zijn; rouwen; treuren; verdriet hebben
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lerig drabbig; lemen; onzuiver; troebel; troebelachtig

Verwante woorden van "prut":

  • pruts

Wiktionary: prut


Cross Translation:
FromToVia
prut skål cheers — toast when drinking