Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor pronken (Nederlands) in het Zweeds
pronken:
-
pronken (pralen; te kijk lopen met; geuren)
Conjugations for pronken:
o.t.t.
- pronk
- pronkt
- pronkt
- pronken
- pronken
- pronken
o.v.t.
- pronkte
- pronkte
- pronkte
- pronkten
- pronkten
- pronkten
v.t.t.
- heb gepronken
- hebt gepronken
- heeft gepronken
- hebben gepronken
- hebben gepronken
- hebben gepronken
v.v.t.
- had gepronken
- had gepronken
- had gepronken
- hadden gepronken
- hadden gepronken
- hadden gepronken
o.t.t.t.
- zal pronken
- zult pronken
- zal pronken
- zullen pronken
- zullen pronken
- zullen pronken
o.v.t.t.
- zou pronken
- zou pronken
- zou pronken
- zouden pronken
- zouden pronken
- zouden pronken
diversen
- pronk!
- pronkt!
- gepronken
- pronkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor pronken:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
glänsa | geuren; pralen; pronken; te kijk lopen met | fonkelen; glinsteren; licht schijnen; schitteren; stralen |
visa upp sig | geuren; pralen; pronken; te kijk lopen met |
Verwante woorden van "pronken":
pronken vorm van pronk:
Vertaal Matrix voor pronk:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
pompa | glans; luister; praal; pracht; pronk | |
prakt | glans; luister; praal; pracht; pronk | glorie; luxe; overvloed; pracht; weelde; weelderigheid |
ståt | glans; luister; praal; pracht; pronk | gepraal; glorie; praalzucht |