Nederlands
Uitgebreide vertaling voor pof (Nederlands) in het Zweeds
pof:
-
de pof (bons)
Vertaal Matrix voor pof:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dunk | bons; pof | duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet |
duns | bons; pof | hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; stoot |
stöt | bons; pof | duw; duwtje; geschok; geschud; hengst; hobbeling; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; opstopper; peut; por; stoot; stootje; stuwdruk; zet |
törn | bons; pof | doorn; stekel |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
stöt | botsing |
Verwante woorden van "pof":
pof vorm van poffen:
-
poffen (kastanjes poffen)
-
poffen (op krediet kopen)
Conjugations for poffen:
o.t.t.
- pof
- poft
- poft
- poffen
- poffen
- poffen
o.v.t.
- pofte
- pofte
- pofte
- poften
- poften
- poften
v.t.t.
- heb gepoft
- hebt gepoft
- heeft gepoft
- hebben gepoft
- hebben gepoft
- hebben gepoft
v.v.t.
- had gepoft
- had gepoft
- had gepoft
- hadden gepoft
- hadden gepoft
- hadden gepoft
o.t.t.t.
- zal poffen
- zult poffen
- zal poffen
- zullen poffen
- zullen poffen
- zullen poffen
o.v.t.t.
- zou poffen
- zou poffen
- zou poffen
- zouden poffen
- zouden poffen
- zouden poffen
en verder
- is gepoft
- zijn gepoft
diversen
- pof!
- poft!
- gepoft
- poffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor poffen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
köpa på kredit | op krediet kopen; poffen | op afbetaling kopen |
rosta kastanjer | kastanjes poffen; poffen |