Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor pinnen (Nederlands) in het Zweeds
pinnen:
-
pinnen (spelden)
Conjugations for pinnen:
o.t.t.
- pin
- pint
- pint
- pinnen
- pinnen
- pinnen
o.v.t.
- pinde
- pinde
- pinde
- pinden
- pinden
- pinden
v.t.t.
- heb gepind
- hebt gepind
- heeft gepind
- hebben gepind
- hebben gepind
- hebben gepind
v.v.t.
- had gepind
- had gepind
- had gepind
- hadden gepind
- hadden gepind
- hadden gepind
o.t.t.t.
- zal pinnen
- zult pinnen
- zal pinnen
- zullen pinnen
- zullen pinnen
- zullen pinnen
o.v.t.t.
- zou pinnen
- zou pinnen
- zou pinnen
- zouden pinnen
- zouden pinnen
- zouden pinnen
diversen
- pin!
- pint!
- gepind
- pinnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor pinnen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fastnåla | pinnen; spelden |
Verwante woorden van "pinnen":
pinnen vorm van pin:
-
de pin (pen; klem)
-
de pin (speld)
-
de pin (tentharing; haring)
Vertaal Matrix voor pin:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bult | klem; pen; pin | deurknip; grendel; knip; rolbeugel; schoot; schuif; tapbout; tong; verschuifbare sluiting |
pinne | klem; pen; pin; speld | haakje; ophanghaakje |
plugg | klem; pen; pin | |
sprint | klem; pen; pin | gespleten pen; ren over korte afstand; splitpen; sprint |
tapp | klem; pen; pin | |
tältpinne | haring; pin; tentharing | tentstok |