Nederlands
Uitgebreide vertaling voor pesten (Nederlands) in het Zweeds
pesten:
Conjugations for pesten:
o.t.t.
- pest
- pest
- pest
- pesten
- pesten
- pesten
o.v.t.
- pestte
- pestte
- pestte
- pestten
- pestten
- pestten
v.t.t.
- heb gepest
- hebt gepest
- heeft gepest
- hebben gepest
- hebben gepest
- hebben gepest
v.v.t.
- had gepest
- had gepest
- had gepest
- hadden gepest
- hadden gepest
- hadden gepest
o.t.t.t.
- zal pesten
- zult pesten
- zal pesten
- zullen pesten
- zullen pesten
- zullen pesten
o.v.t.t.
- zou pesten
- zou pesten
- zou pesten
- zouden pesten
- zouden pesten
- zouden pesten
en verder
- ben gepest
- bent gepest
- is gepest
- zijn gepest
- zijn gepest
- zijn gepest
diversen
- pest!
- pest!
- gepest
- pestend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor pesten:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
plåga | hinderlijk persoon; lastpak; lastpost | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
besvära | koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren | molesteren; ontrieven; verlegen maken |
plåga | koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren | folteren; harrewarren; kwellen; martelen; pijnigen; wegpesten |
tjata | jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken | aandringen; betuttelen; doordrammen; doordrukken; drammen; etteren; griepen; klieren; zeiken; zeuren |
trakassera | koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren | harrewarren; intimideren; ringeloren; tiranniseren |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
plåga | kwelling |
Verwante woorden van "pesten":
pest:
-
de pest (plaag; epidemie)
-
de pest (builenpest)
Vertaal Matrix voor pest:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
böldpest | builenpest; pest | |
epedemi | epidemie; pest; plaag | |
pest | epidemie; pest; plaag | hinderlijk persoon; lastpak; lastpost |