Paren in het Zweeds vertaald uit het Nederlands

Overzicht

Nederlands naar Zweeds: Meer gegevens...

paren:
- ligga med varandra; ha samlag; länka; matcha; koppla ihop; sammanfoga; förbinda
Wiktionary:
- paren → para sig, para, para ihop

Nederlands

Uitgebreide vertaling voor paren (Nederlands) in het Zweeds

paren (sexuele gemeenschap hebben; neuken; vrijen)
ligga med varandra; ha samlag
- ligga med varandra werkwoord (ligger med varandra, låg med varandra, legat med varandra)
- ha samlag werkwoord (har samlag, hade samlag, haft samlag)
paren (koppelen; verbinden)
länka; matcha; koppla ihop; sammanfoga; förbinda
- länka werkwoord (länkar, länkade, länkat)
- matcha werkwoord (matchar, matchade, matchat)
- koppla ihop werkwoord (kopplar ihop, kopplade ihop, kopplat ihop)
- sammanfoga werkwoord (sammanfogar, sammanfogade, sammanfogat)
- förbinda werkwoord (förbinder, förband, förbundit)

1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
förbinda		verbinden
sammanfoga		bijeen voegen
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
förbinda	koppelen; paren; verbinden	aanhaken; aankoppelen; alliëren; vasthaken; vastkoppelen; zwachtelen
ha samlag	neuken; paren; sexuele gemeenschap hebben; vrijen	geslachtsgemeenschap hebben; neuken; vozen
koppla ihop	koppelen; paren; verbinden	aanhangen; aankoppelen; vastkoppelen
ligga med varandra	neuken; paren; sexuele gemeenschap hebben; vrijen
länka	koppelen; paren; verbinden	koppelen
matcha	koppelen; paren; verbinden
sammanfoga	koppelen; paren; verbinden	bijeen voegen; combineren; panorama maken; samenvoegen

Cross Translation:

From	To	Via
• paren	→ para sig	↔ paaren — (reflexiv) den Geschlechtsakt ausüben, kopulieren (bei Tieren, bei Menschen: umgangssprachlich, abwertend)
• paren	→ para; para ihop	↔ pair — to group into sets of two