Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor pakkend (Nederlands) in het Zweeds
pakkend:
-
pakkend (boeiend; aangrijpend)
-
pakkend (sensationeel; spannend; adembenemend; boeiend; opwindend; meeslepend; zinderend)
spännande; rörande; sensationellt-
spännande bijvoeglijk naamwoord
-
rörande bijvoeglijk naamwoord
-
sensationellt bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor pakkend:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
rörande | aanraken | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
rörande | adembenemend; boeiend; meeslepend; opwindend; pakkend; sensationeel; spannend; zinderend | |
sensationellt | adembenemend; boeiend; meeslepend; opwindend; pakkend; sensationeel; spannend; zinderend | aandachttrekkend |
spännande | aangrijpend; adembenemend; boeiend; meeslepend; opwindend; pakkend; sensationeel; spannend; zinderend | |
upphetsande | aangrijpend; boeiend; pakkend | opwindend; pikant; sexy; spannende; zinderende |
pakkend vorm van pakken:
Conjugations for pakken:
o.t.t.
- pak
- pakt
- pakt
- pakken
- pakken
- pakken
o.v.t.
- pakte
- pakte
- pakte
- pakten
- pakten
- pakten
v.t.t.
- heb gepakt
- hebt gepakt
- heeft gepakt
- hebben gepakt
- hebben gepakt
- hebben gepakt
v.v.t.
- had gepakt
- had gepakt
- had gepakt
- hadden gepakt
- hadden gepakt
- hadden gepakt
o.t.t.t.
- zal pakken
- zult pakken
- zal pakken
- zullen pakken
- zullen pakken
- zullen pakken
o.v.t.t.
- zou pakken
- zou pakken
- zou pakken
- zouden pakken
- zouden pakken
- zouden pakken
en verder
- ben gepakt
- bent gepakt
- is gepakt
- zijn gepakt
- zijn gepakt
- zijn gepakt
diversen
- pak!
- pakt!
- gepakt
- pakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor pakken:
Verwante woorden van "pakken":
Synoniemen voor "pakken":
Antoniemen van "pakken":
Verwante definities voor "pakken":
Wiktionary: pakken
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• pakken | → få; skaffa | ↔ get — obtain |
• pakken | → gripa; fånga; tillskansa | ↔ seize — grab |
• pakken | → fatta; gripa; ta; tag; hålla | ↔ take — to grab with the hands |
• pakken | → erhålla; få | ↔ bekommen — (transitiv) etwas empfangen, etwas erhalten, etwas erlangen, etwas (oder einen Zustand) erreichen |
• pakken | → ska ha; vill ha | ↔ bekommen — (transitiv) wie viel ist zu zahlen, was wird gewünscht? |
• pakken | → få; erhålla | ↔ bekommen — (transitiv) sich einer Person oder Sache bemächtigen |
• pakken | → ta fast; fånga | ↔ erwischen — jemanden oder etwas in die Hand, in die Gewalt, zu fassen bekommen, festhalten |
• pakken | → ta; taga | ↔ nehmen — eine Sache greifen |
• pakken | → fånga | ↔ capturer — s’emparer d’un être vivant ou d’une chose. |