Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. ouderen:
  2. ouder:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor ouderen (Nederlands) in het Zweeds

ouderen:

ouderen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de ouderen (oudelui)
    gamla; äldre; äldre människor

Vertaal Matrix voor ouderen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gamla oudelui; ouderen
äldre oudelui; ouderen
äldre människor oudelui; ouderen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
äldre bejaard; oudere functie; ouwelijk; verouderd

Verwante woorden van "ouderen":


ouderen vorm van ouder:

ouder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de ouder
    – vader of moeder 1
    förälder
  2. de ouder (vader)
    – vader of moeder 1
    far; fader
    • far zelfstandig naamwoord
    • fader [-en] zelfstandig naamwoord

ouder bijvoeglijk naamwoord

  1. ouder
    åldrig; åldrigt

Vertaal Matrix voor ouder:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fader ouder; vader geestelijke; pater; priester
far ouder; vader papa
förälder ouder
- moeder
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
åldrig ouder
åldrigt ouder

Verwante woorden van "ouder":


Verwante definities voor "ouder":

  1. vader of moeder1
    • zijn ouders zijn vijfentwintig jaar getrouwd1

Wiktionary: ouder


Cross Translation:
FromToVia
ouder förälder parent — person from whom one is descended
ouder förälder parent — person who acts as a parent in rearing a child